ECLI:NL:ORBBACM:2015:3

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
2011/52949
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet indienen aangifte winstbelasting door een BV zonder activiteiten

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de boete van NAf 1.000 die aan de belanghebbende, een besloten vennootschap (BV) gevestigd in Curaçao, was opgelegd wegens het niet indienen van aangifte winstbelasting. De belanghebbende had sinds haar oprichting geen activiteiten verricht en had over de jaren 2007, 2008 en 2009 geen aangiften winstbelasting ingediend. In 2011 begon de belanghebbende wel aangifte te doen, maar de boete was al opgelegd in 2011, gelijktijdig met een naheffingsaanslag voor het jaar 2009.

De belanghebbende kwam in bezwaar tegen de boetebeschikking, maar de Inspecteur handhaafde de boete. Vervolgens is de belanghebbende in beroep gegaan. Tijdens de zitting op 10 november 2014 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals de Inspecteur, die geen vertoogschrift had ingediend. De belanghebbende voerde aan dat zij verkeerd was voorgelicht door haar accountantskantoor en dat zij niet over een bankrekening beschikte, waardoor zij de boete niet kon betalen. De Inspecteur stelde echter dat de boete terecht was opgelegd.

De Raad beoordeelde het geschil aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) en de Landsverordening op de Winstbelasting 1940. De Raad concludeerde dat de belanghebbende, als BV, verplicht was om aangifte winstbelasting te doen, ongeacht het feit dat zij geen activiteiten had. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete in overeenstemming was met het beleid voor verzuimboetes en dat de belanghebbende geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij de boete niet kon betalen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 maart 2015, nr. 2011/52949.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
X B.V., te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde A,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 juli 2011 tegelijk met de naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2009 bij beschikking een boete opgelegd van NAf 1.000.
1.2
Belanghebbende is op 11 augustus 2011 in bezwaar gekomen tegen de boetebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2011 heeft de Inspecteur de boete gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 7 december 2012 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 10 november 2014 te Willemstad zijn verschenen namens belanghebbende de gemachtigde en namens de Inspecteur mr. B.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft sinds haar oprichting geen activiteiten gehad en was over de jaren 2007, 2008 en 2009 geen winstbelasting verschuldigd. Belanghebbende heeft geen aangiften winstbelasting over deze jaren ingediend. Vanaf 2011 doet belanghebbende wel aangifte winstbelasting.
2.3
De Inspecteur heeft aan belanghebbende vanwege het niet tijdig doen van aangifte winstbelasting boeten opgelegd van NAf 250 voor het jaar 2007, NAf 500 voor het jaar 2008 en NAf 1.000 voor het jaar 2009.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de boete van NAf 1.000 terecht is opgelegd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat zij verkeerd is voorgelicht door haar accountantskantoor C en dat zij niet over een bankrekening beschikt en de boete niet kan betalen. Belanghebbende meende dat geen aangifte gedaan hoefde te worden vanwege het ontbreken van activiteiten en dat eventuele aangiften door het accountantskantoor verzorgd zouden worden.
4.3
De Inspecteur stelt dat de boete terecht is opgelegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 15 Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) bepaalt dat de belastingplichtige uiterlijk op de laatste dag van de derde maand na afloop van het boekjaar voorlopige aangifte, en uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar definitieve aangifte winstbelasting moet doen. Artikel 2, tweede lid, onderdeel e, ALL bepaalt dat onder belastingplichtige wordt verstaan de natuurlijke of rechtspersoon van wie op grond van een belastingverordening belasting wordt geheven. Op grond van artikel 1 Landsverordening op de Winstbelasting 1940 zijn belastingplichtig, voor zover hier van belang, binnen Curaçao gevestigde besloten vennootschappen. Belanghebbende is een besloten vennootschap, gevestigd op Curaçao, en is dus verplicht aangifte winstbelasting te doen.
5.2
Artikel 18, tweede lid, ALL bepaalt dat het niet of niet op tijd doen van aangifte een verzuim vormt ter zake waarvan een verzuimboete van ten hoogste NAf 2.500 kan worden opgelegd. Op grond van de Ministeriele beschikking administratieve boeten is de boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte winstbelasting NAf 250 bij een eerste verzuim, NAf 500 bij een tweede verzuim en NAf 1.000 bij een derde verzuim. Nu belanghebbende ook in 2007 en 2008 niet tijdig aangifte heeft gedaan, is sprake van een derde verzuim. De boete van NAf 1.000 is in overeenstemming met het daarvoor geldende beleid.
5.3
Belanghebbende heeft gesteld dat zij de boete niet kan betalen, maar zij heeft daar geen bewijs voor bijgebracht. De Raad ziet dan geen reden de boete op die grond te verminderen. De Raad acht de opgelegde boete passend en geboden.
5.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2015.