ECLI:NL:ORBBACM:2015:20

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
69836
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vastgoedbelasting en hoofdverblijf in Europees Nederland versus Bonaire

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag vastgoedbelasting voor het jaar 2013, opgelegd aan belanghebbende, die woonachtig is op Bonaire. De belanghebbende had in 2011 een kavel gekocht op Bonaire en in 2012 een woning laten bouwen, die medio januari 2013 officieel is opgeleverd. Tot de verkoop van hun woning in Europees Nederland op 29 november 2013, woonden belanghebbende en haar echtgenoot daar. Belanghebbende is per 3 december 2013 ingeschreven in het bevolkingsregister van Bonaire.

De belanghebbende stelt dat zij in het overgangsjaar 2013 recht had op twee hoofdverblijven, zowel in Europees Nederland als op Bonaire, en dat er een regeling zou moeten zijn die dit mogelijk maakt voor de vastgoedbelasting. De Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland betwist dit en stelt dat er geen dergelijke regeling bestaat voor de vastgoedbelasting op Bonaire.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de feiten en standpunten van beide partijen beoordeeld. De Raad concludeert dat het hoofdverblijf van belanghebbende op de peildatum 1 januari 2013 in Europees Nederland was en dat dit pas in december 2013 naar Bonaire is verlegd. Aangezien er in de Belastingwet BES geen voorziening is voor het tijdelijk aanhouden van twee hoofdverblijven, wordt het beroep van belanghebbende verworpen. De Raad verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de aanslag vastgoedbelasting.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 juni 2015, nr. 69836
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Bonaire
inzake:
X, woonachtig te Bonaire, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland, de Inspecteur.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 april 2014 een aanslag vastgoedbelasting voor het jaar 2013 opgelegd ter zake van het object a-straat nummer 1 te Bonaire (hierna: de woning) met een waarde van US$ 360.000.
1.2
Belanghebbende is op 12 juni 2014 tijdig in bezwaar gekomen tegen deze aanslag.
1.3
De inspecteur heeft met dagtekening 8 juni 2014 uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 7 juli 2014 tijdig tegen de uitspraak in beroep gekomen.
1.5
Op 12 februari 2015 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 30 maart 2015 te Kralendijk zijn verschenen belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede namens de Inspecteur [A] en [B].

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft op 22 juli 2011 een kavel gekocht aan de a-straat 1 te Bonaire. Haar echtgenoot en zij waren op dat moment woonachtig te [Y], (Europees) Nederland.
2.2
Belanghebbende heeft in 2012 op de kavel te Bonaire een woonhuis laten bouwen dat medio januari 2013 officieel is opgeleverd.
2.3
De woning van belanghebbende en haar echtgenoot in [Y] stond sinds september 2011 te koop. Eerst op 29 november 2013 is deze verkocht. Tot de datum van verkoop woonde het echtpaar in (Europees) Nederland.
2.4
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben de woning te Bonaire in december 2013 betrokken. Per 3 december 2013 is belanghebbende in het bevolkingsregister van Bonaire ingeschreven als aldaar woonachtig.
2.5
Ter zake van de waarde van de woning bestaat tussen partijen geen geschil.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de woning voor belanghebbende in 2013 als hoofdverblijf in de zin van artikel 4.4, aanhef en sub a, Belastingwet BES gold.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende is van mening dat zij in het ‘overgangsjaar’ 2013 voor de heffing van de vastgoedbelasting twee hoofdverblijven heeft gehad, zowel in Europees Nederland als op Bonaire. Europees Nederland kent voor de heffing van inkomstenbelasting een regeling waarbij, ten behoeve van de hypotheekrenteaftrek ter zake van de eigen woning, het mogelijk is tijdelijk voor twee eigen woningen renteaftrek te claimen. Belanghebbende meent dat een dergelijke regeling ook op Bonaire voor de vastgoedbelasting zou moeten gelden.
4.2
De Inspecteur heeft gesteld dat Bonaire voor de vastgoedbelasting niet een dergelijke regeling kent en dat hij ook overigens niet voor het onderhavige jaar aan belanghebbende een vrijstelling van vastgoedbelasting behoeft te verlenen.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Ingevolge artikel 4.4, aanhef en onder a, Belastingwet BES wordt geen vastgoedbelasting geheven ter zake van voordelen uit onroerende zaken die als eigen woning worden aangemerkt als bedoeld in artikel 4 Wet inkomstenbelasting BES en die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staan.
5.2
Artikel 4 Wet inkomstenbelasting BES bepaalt dat onder eigen woning wordt verstaan, onder meer, een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar is.
5.3
Uit de onder 2 weergegeven feiten kan naar het oordeel van de Raad niet anders worden geconcludeerd dan dat het hoofdverblijf van belanghebbende (en haar echtgenoot) op de peildatum 1 januari 2013 in Europees Nederland was gelegen en dat dit hoofdverblijf eerst in december 2013 naar Bonaire is verlegd. Nu in de Belastingwet BES noch de Wet inkomstenbelasting BES een voorziening is getroffen op grond waarvan belastingplichtigen tijdelijk in aanmerking komen voor het aanhouden van twee hoofdverblijven, moet het beroep van belanghebbende worden verworpen. Voor het jaar 2013 kwalificeert zij niet voor de vrijstelling van de vastgoedbelasting bedoeld in artikel 4.4, aanhef en sub a, Belastingwet BES. Dat de uitkomst in Europees Nederland voor de inkomstenbelasting anders zou (kunnen) zijn, leidt niet tot een ander oordeel.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond en blijft de aanslag gehandhaafd.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 19 juni 2015 door mrs. S. Verheijen, G.J. van Muijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.