ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK1392

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2008/29
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bevorderingsbesluit van een politieman in verband met onjuiste inschaling

In deze zaak gaat het om een politieman die in hoger beroep is gegaan tegen de intrekking van zijn bevorderingsbesluit. De appellant, die per 1 januari 2004 als agent van politie was benoemd en later was overgeplaatst naar Curaçao, ontving op 28 maart 2007 een plaatsingsbesluit in bezoldigingschaal 7p. Kort na de afgifte van dit besluit werd hij door de personeelsfunctionaris geïnformeerd dat de inschaling onjuist was en dat deze in strijd was met de benoemingsbesluiten van andere brigadiers. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Gerecht in ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van de Raad op 3 februari 2009 heeft de appellant betoogd dat de verklaring van de personeelsfunctionaris niet geloofwaardig was. De Raad oordeelde echter dat de verklaring gedetailleerd en consistent was, en dat de appellant niet voldoende gewicht had gehecht aan de mededeling van de personeelsfunctionaris. De Raad concludeerde dat de appellant niet mocht aannemen dat het bevorderingsbesluit zou worden gehandhaafd, gezien de eerdere mededelingen over de onjuistheid van zijn inschaling.

De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de termijn van vijf maanden tussen de mededeling van de personeelsfunctionaris en de intrekking van het besluit niet onredelijk was. De appellant had kunnen en moeten weten dat zijn inschaling onjuist was en had voorzorgsmaatregelen moeten nemen. De Raad oordeelde dat de beslissing van de geïntimeerde om het bevorderingsbesluit in te trekken rechtmatig was, ondanks dat andere collega’s in een vergelijkbare situatie hun inschaling hadden behouden.

De Raad van Beroep bevestigde de bestreden uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak: 17 maart 2009
Zaaknr: RvBAz 2008/29
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.H. Römer,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zetelend te Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Op 19 oktober 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen de Landsbesluiten van 29 augustus 2007 met de nummers 39 en 40.
Het Gerecht heeft het bezwaar bij uitspraak van 28 maart 2008 ongegrond verklaard. Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 29 april 2008. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 3 februari 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. Beoordeling.
Appellant is per 1 januari 2004 benoemd tot agent van politie en ingeschaald in bezoldigingschaal 5p. Hij is tewerkgesteld bij het korps politie te Bonaire. Per 15 januari 2006 is hij overgeplaatst naar Curaçao. Bij Landsbesluit van 28 maart 2007, no. 20 is hij met ingang van 1 januari 2007 benoemd in de functie van medewerker wijkteam, met standplaats Curaçao, bezoldigingsschaal 7p. De in bezwaar bestreden Landsbesluiten strekken tot intrekking van dit plaatsingsbesluit en tot herplaatsing van appellant met ingang van dezelfde datum in dezelfde functie maar dan met bezoldiging in schaal 6p.
Hetzelfde is gebeurd met de aanstellingsbesluiten van de collega’s van appellant [A. en C.]. Ook zij zijn aanvankelijk geplaatst in schaal 7p, waarna geïntimeerde die beslissing heeft ingetrokken en hen heeft geplaatst in schaal 6p.
Geïntimeerde heeft zich bij het nemen van die Landsbesluiten mede gebaseerd op de verklaring van de personeelsfunctionaris [L.H.] die schriftelijk heeft verklaard dat zij rond 30 maart 2007 met appellant heeft gesproken en hem toen heeft medegedeeld dat de inschaling in schaal 7p niet juist is omdat die in strijd is met de benoemingsbesluiten van andere brigadiers die na 1 juli 2005 benoemd zijn en in schaal 6p zijn geplaatst. Ook heeft zij hem medegedeeld dat het korps Curaçao problemen zou hebben met een door het korps Bonaire in gang gezette bevordering, nu appellant inmiddels op Curaçao werkzaam was.
Appellant heeft in zijn beroepschrift en ter zitting van de Raad betoogd dat de verklaring van [L.H.] niet geloofwaardig en kennelijk leugenachtig is. De Raad ziet daarin geen aanleiding haar verklaring terzijde te schuiven, nu deze gedetailleerd is en [L.H.] deze ter zitting van het Gerecht heeft herhaald. Bovendien wekt het bevreemding dat appellant eerst in beroep de juistheid van die verklaring bestrijdt terwijl hij in de na de zitting van het Gerecht ingediende conclusie na verhoor van getuige d.d. 21 december 2007 de verklaring van [L.H.] in het geheel niet heeft bestreden. Daarin heeft hij onder meer betoogd dat hij in haar mededelingen geen aanleiding hoefde te zien aan de juistheid van zijn inschaling te twijfelen omdat het ging om een enkele opmerking van een medewerker van de afdeling personeelszaken. Het betoog van appellant wordt om die reden gepasseerd.
Op grond van de verklaring van [L.H.] is aannemelijk dat aan appellant zeer kort na de datum van afgifte van het plaatsingsbesluit van 28 maart 2007 is medegedeeld dat zijn benoeming in schaal 7p onjuist was omdat deze afweek van andere benoemingsbesluiten van brigadiers op Curaçao. De omstandigheid dat collega’s op Bonaire wel in schaal 7p waren geplaatst leidt niet tot het oordeel dat hij aan die mededeling geen geloof behoefde te hechten. Hij was immers ten tijde van zijn benoeming al niet meer werkzaam op dat eiland en het in bezwaar bestreden Landsbesluit heeft betrekking op zijn plaatsing op Curaçao met ingang van een datum die ruim na zijn vertrek van Bonaire is gelegen. Appellant had daarom meer gewicht moeten toekennen aan de mededeling van [L.H.] dat brigadiers op Curaçao vanaf 1 juli 2005 worden benoemd in schaal 6p dan aan hetgeen hij van de personeelsdienst op Bonaire vernam. Tenslotte heeft geïntimeerde de Raad medegedeeld dat de inschaling van die collega’s op Bonaire op een fout berust en dat er opdracht is gegeven die te herstellen.
Appellant mocht er gelet op de hem gedane mededelingen niet vanuit gaan dat geïntimeerde het jegens hem genomen besluit zou handhaven. Dat geïntimeerde niet onmiddellijk is overgegaan tot intrekking van het plaatsingsbesluit maar eerst na vijf maanden maakt het vorenstaande niet anders. Het Gerecht acht die termijn niet onredelijk lang en appellant, die zeer kort na het totstandkomen van het plaatsingsbesluit had kunnen en moeten weten dat dit onjuist was -nog voordat hij de eerste keer op basis daarvan werd uitbetaald- kon voorzorgsmaatregelen nemen door het teveel ontvangen bedrag te reserveren. Dat hij in plaats daarvan onder meer een lening is aangegaan, dient voor zijn risico te komen.
Tenslotte heeft appellant er op gewezen dat het Gerecht het Landsbesluit inzake de inschaling van zijn collega’s [A. en C.] nietig heeft verklaard zodat zij hun inschaling in schaal 7 hebben behouden. Het Gerecht heeft aan die beslissing ten grondslag gelegd dat uit de verklaring van [L.H.] naar vorenkomt dat zij alleen appellant heeft geïnformeerd over de onjuistheid van zijn inschaling. Naar het oordeel van de Raad vloeit daar niet uit voort dat geïntimeerde de jegens appellant genomen Landsbesluiten niet mocht handhaven. Dat geïntimeerde geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht inzake [A. en C.], maakt dat niet anders.
3. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en A.R. Ramirez en mr. F.G.P.M. Spreuwenberg, leden, en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.