ECLI:NL:ORBANAA:2008:BK4256

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2008/8
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • A.R. Ramirez
  • J. Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake VUT-uitkering en benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 9 oktober 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat was ingediend door een ambtenaar die niet met VUT kon gaan. De ambtenaar, die in 2005 de leeftijd van 55 jaar bereikte, stelde dat hij recht had op VUT, maar de Raad oordeelde dat de gevolgen van de Landsverordening verhoging leeftijdsgrens 1996 al bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding. De Raad concludeerde dat de ambtenaar niet met VUT kon gaan omdat hij na 1 januari 1996 in vaste pensioengerechtigde dienst was benoemd. De Raad oordeelde dat de door het bestuursorgaan gegeven uitleg over de situatie geen nieuw feit was en dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden.

De procedure begon met een bezwaarschrift dat op 12 oktober 2006 was ingediend bij het Gerecht in Ambtenarenzaken. Dit bezwaarschrift was gegrond verklaard door het Gerecht op 11 januari 2008, maar het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao ging in hoger beroep. De Raad van Beroep behandelde de zaak op 28 augustus 2008. De Raad oordeelde dat het Gerecht op goede gronden had geoordeeld dat de ambtenaar een langere beroepstermijn mocht hanteren, omdat hij de beslissing van de Gouverneur moest afwachten.

De Raad benadrukte dat het bezwaarschrift een duidelijke omschrijving van de bestreden beschikkingen moest bevatten, en dat de ambtenaar niet tijdig had gereageerd op eerdere besluiten. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot heroverweging van de eerdere benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst. De bestreden uitspraak van het Gerecht werd vernietigd en het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak: 9 oktober 2008
Zaaknr. RvBAz 2008/8
RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
HET BESTUURSCOLLEGE VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO
zetelend te Curaçao
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde mr. G.J.M. Petrona,
tegen:
[ambtenaar]
wonend te Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde mr. H.W. Braam.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 12 oktober 2006 heeft geïntimeerde een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht in Ambtenarenzaken (het Gerecht), waaraan het nummer 2006/215 is toegekend.
1.2 Het Gerecht heeft het bezwaar gevoegd behandeld met het bezwaar 2006/163 en het bezwaar met het nummer 2006/215 gegrond verklaard bij uitspraak van 11 januari 2008.
1.3 Tegen de uitspraak van het Gerecht is door appellant beroep ingesteld voorzover die is gedaan in de zaak met nummer 2006/215. Het beroep is ingesteld bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het Gerecht op 25 januari 2008.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad van 28 augustus 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde. Tevens is namens appellant verschenen mr. C. Concincion. Geïntimeerde is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Feiten.
Het Gerecht heeft het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de feiten juist vastgesteld en weergegeven. De Raad verwijst naar de weergave daarvan onder 1 tot en met 3 van de bestreden uitspraak.
3. Beoordeling.
Namens appellant is aangevoerd dat het Gerecht het onder 1.1. genoemde bij hem ingediende bezwaarschrift van 12 oktober 2006 (verder: het bezwaarschrift) ten onrechte heeft opgevat als zijnde mede gericht tegen het niet beslissen op het bij appellant op 17 augustus 2005 ingediende verzoek om de ingangsdatum van zijn benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst te wijzigen.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling ambtenarenrechtspraak (Rar), houdt het bezwaarschrift in een duidelijke omschrijving van de beschikking, de handeling of weigering waartegen het bezwaar is gericht.
Ingevolge artikel 45 Rar wijst de rechter de inzender van een bezwaarschrift die de voorschriften van artikel 44 niet in acht genomen heeft, op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit, dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
In het bezwaarschrift van 12 oktober 2006 worden twee bestuursorganen, de Gouverneur en het Bestuurscollege, als verweerder aangeduid maar ontbreekt de ingevolge artikel 44, aanhef en onder b, van de Rar vereiste duidelijke omschrijving van de bestreden beschikkingen. Gelet op de vermelding van het besluit van de Gouverneur van14 september 2006, het feit dat dit besluit als bijlage is meegezonden en de in het bezwaarschrift gedane vordering dat besluit te vernietigen kan uit het bezwaarschrift worden afgeleid dat het zich in elk geval daartegen richt.
Geïntimeerde klaagt er in het bezwaarschrift verder over dat het tevens als verweerder aangeduide Bestuurscollege jegens hem schromelijk tekort is geschoten door het ontheffingsverzoek niet met de nodige spoed en voortvarendheid te behandelen cq hierop te beslissen. Het Gerecht heeft geïntimeerde niet verzocht om een nadere omschrijving van dit verzoek en de daarmee samenhangend weigering daarop te beslissen.
Dat verzuim mag naar het oordeel van de Raad niet ten laste van geïntimeerde komen zodat moet worden aanvaard dat hij eerst ter zitting van het Gerecht van 21 maart 2007 expliciet heeft medegedeeld dat zijn bezwaar zich richt tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek aan het Bestuurscollege van 17 augustus 2005. De Raad heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat het Gerecht het Bestuurscollege wel meteen als verweerder heeft aangemerkt. Het Bestuurscollege is ook uitgenodigd een contra-memorie in te dienen. Weliswaar stelt het Bestuurscollege daarin dat het niet geheel duidelijk is waartegen het zich moet verweren, doch desondanks is daarin verweer gevoerd tegen het bezwaar dat niet tijdig is beslist op evengenoemd verzoek.
Appellant klaagt er verder over dat het Gerecht heeft miskend dat het bezwaarschrift -voorzover dat moet worden beschouwd als gericht tegen het niet beslissen op het verzoek van 17 augustus 2005- te laat is ingediend nu het op 12 oktober 2006 en derhalve bijna veertien maanden na indiening van dat verzoek is ingediend. Het is vaste jurisprudentie dat er sprake is van een fictieve weigering na verloop van een termijn tussen de vier maanden en een jaar na indiening van het verzoek. Er zijn volgens appellant geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan een langere termijn gehanteerd mocht worden of op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Ingevolge het eerste lid van artikel 41 van de Rar wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een orgaan geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet heeft genomen. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Gerecht op goede gronden geoordeeld dat geïntimeerde, omdat zij ook de beslissing van de Gouverneur moest afwachten, in het onderhavige geval een langere beroepstermijn dan de in de jurisprudentie ontwikkelde termijn van één jaar mocht hanteren. Het bezwaar is ook in zoverre terecht ontvankelijk verklaard.
In zijn verzoek van 17 augustus 2005 wijst geïntimeerde erop dat hij niet met VUT kan gaan omdat hij na 1 januari 1996 in vaste pensioengerechtigde dienst is benoemd en verzoekt hij om de datum van zijn benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst te vervroegen. Bij een besluit met datumstempel 17 maart 1993 -zoals ook het Gerecht heeft geoordeeld is aannemelijk dat dit tot stand is gekomen in 1996- is geïntimeerde met ingang van 1 april 1996 in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd. Dat besluit heeft inmiddels formele rechtskracht en is daarmee in rechte onaantastbaar. Het verzoek om de datum van aanstelling in vaste pensioengerechtigde dienst te vervroegen moet daarom als verzoek om terug te komen op het eerdere benoemingsbesluit worden aangemerkt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad staat het een bestuursorgaan vrij om naar aanleiding van een dergelijk verzoek terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden beschikking. Indien het bestuursorgaan tot de conclusie komt dat daarvoor geen termen bestaan, kan degene die eerder de bezwaar- en beroepsmogelijkheid onbenut heeft gelaten niet langs de weg van het instellen van bezwaar en beroep tegen de beschikking die op het verzoek om heroverweging is genomen bereiken dat de rechter de zaak beoordeelt, als was het beroep gericht tegen de oorspronkelijke beslissing. Anders zou aan het voorschrift dat de mogelijkheid tot het instellen van beroep aan een termijn bindt, welk voorschrift van openbare orde is, zijn kracht worden ontnomen. Het door geïntimeerde ingestelde bezwaar kan slechts de weg openen tot beantwoording van de vraag of na de eerdere aanstellingsbeschikking uit 1996 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan de dag zijn getreden, die het Bestuurscollege aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging daarvan.
Als een dergelijk nieuw feit of omstandigheid geldt niet dat geïntimeerde zich na de afwijzing van zijn verzoek om Vut-uitkering bij besluit van de Gouverneur van 14 september 2006, andermaal realiseerde dat die afwijzing het gevolg is van het feit dat hij eerst na 1 januari 1996 tot ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst is benoemd. Appellant had immers ook reeds ten tijde van het totstandkomen van zijn benoemingsbesluit daarvan op de hoogte kunnen zijn. In artikel X van de op 27 december 1995 tot stand gekomen en op 1 januari 1996 in werking getreden Landsverordening verhoging leeftijdsgrens 1996 (PB 1995, 230) is immers bepaald dat (alleen nog) de ambtenaar die ten tijde van het inwerkingtreden van die verordening ambtenaar was in de zin van de Pensioenverordening bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar recht heeft op een uitkering, indien aan de overige voorwaarden is voldaan. Dat geïntimeerde, die op 1 januari 1996 geen ambtenaar was, op zijn 55ste niet voor een dergelijke uitkering in aanmerking zou komen, stond derhalve op die datum reeds vast en had daarom middels een bezwaarschrift tegen zijn in 1996 tot standgekomen benoemingsbesluit kunnen worden aangevochten.
Het Gerecht heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat ter zitting nader is gebleken dat er zijdens de Gouverneur geen bezwaar tegen bestond dat aan diens besluit van 17 april 1996 tot het verlenen van dispensatie terugwerkende kracht zou worden verleend. Zonder die dispensatie kon het Bestuurscollege geïntimeerde, zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld, niet met verder terugwerkende kracht dan tot 1 januari 1996 benoemen. Naar het oordeel van de Raad is de inhoud van die mededeling ter zitting, die overigens niet aan het verzoek om heroverweging van geïntimeerde ten grondslag lag, evenmin aan te merken als nieuw feit of omstandigheid in bovenvermelde zin. Daarbij is met name van belang dat de bewoordingen van het besluit van 17 april 1996 terugwerkende kracht daarvan niet uitsluiten en dat dat besluit ook in het geheel geen mededeling met betrekking tot de datum van inwerkingtreding bevat. Verder is niet aannemelijk geworden dat de Gouverneur aanvankelijk op andere wijze heeft laten weten dat hij geen terugwerkende kracht daaraan wenste toe te kennen. Van belang is daarbij voorts dat bij dat besluit dispensatie wordt verleend van een vereiste voor benoembaarheid, dat de LMA benoeming met terugwerkende kracht niet uitsluit en dat in de dagelijkse praktijk vele benoemingen met terugwerkende kracht worden gedaan. De ter zitting van het Gerecht door de gemachtigde van de Gouverneur gedane mededeling is daarmee geen nieuw feit maar slechts een uitleg van diens dispensatiebesluit, die uit dat besluit zelf, de omstandigheden waaronder het tot stand is gekomen en onderwerp waarop het betrekking heeft, voortvloeit. Niet valt in te zien waarom geïntimeerde zich niet ook al in een bezwaarprocedure tegen zijn in 1996 tot standgekomen aanstellingsbesluit op die uitleg had kunnen beroepen.
Nu nieuwe feiten en omstandigheden ook anderszins niet aannemelijk zijn geworden diende het Gerecht het bezwaar ongegrond te verklaren. De bestreden uitspraak moet daarom te worden vernietigd en de Raad zal, doende wat het Gerecht had behoren te doen, het bezwaar ongegrond verklaren.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- vernietigt de bestreden beschikking;
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter, A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma, leden, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.