ECLI:NL:ORBANAA:2008:BK2991

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2007/14
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter bij schadevergoeding in ambtenarenzaken

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 21 oktober 2008, stond de bevoegdheid van de rechter centraal met betrekking tot schadevergoeding in ambtenarenzaken. De zaak betreft een geschil tussen de Minister van Financiën en Economische Zaken van Aruba en een ambtenaar die bezwaar had gemaakt tegen de weigering van de minister om haar voor te dragen voor bevordering. De ambtenaar had eerder een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken ontvangen, waarin de minister werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beschikking te nemen. De ambtenaar klaagde dat de minister deze uitspraak niet had nageleefd, wat leidde tot een bezwaarschrift en uiteindelijk tot hoger beroep.

De Raad van Beroep oordeelde dat artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) slechts de grondslag biedt voor het vaststellen van schadevergoeding bij niet-naleving van een uitspraak, maar niet voor het opleggen van een dwangsom. De Raad concludeerde dat de minister inmiddels aan de eerdere uitspraak had voldaan, maar dat het beroep niettemin relevant bleef omdat het zich richtte tegen de beslissing van het Gerecht om een dwangsom op te leggen. De Raad vernietigde de bestreden uitspraak, omdat het Gerecht niet de bevoegdheid had om een dwangsom op te leggen in deze context. De ambtenaar werd geadviseerd om een verzoek om vergoeding van vertragingsschade in te dienen bij de minister.

De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechterlijke bevoegdheid in ambtenarenzaken en de noodzaak voor ambtenaren om de juiste procedures te volgen bij het indienen van klachten en verzoeken.

Uitspraak

Uitspraak: 21 oktober 2008
Zaaknr. RvBAz 2007/14
RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
DE MINISTER VAN FINANCIËN EN ECONOMISCHE ZAKEN
zetelend te Aruba
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde mr. V.M. Emerencia,
tegen:
[ambtenaar]
wonend te Aruba,
oorspronkelijk klaagster,
thans geïntimeerde,
procederend in persoon.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij een op 19 januari 2007 bij het Gerecht in Ambtenarenzaken (het Gerecht) ingekomen bezwaarschrift heeft geïntimeerde bezwaar gemaakt tegen de weigering gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerecht van 11 oktober 2006.
1.2 Het Gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard bij uitspraak van 7 februari 2007.
1.3 Hiertegen is door appellant beroep ingesteld bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het Gerecht op 8 maart 2007. Geïntimeerde heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba van 9 september 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen in persoon.
2. Feiten.
Appellant heeft het verzoek van geïntimeerde om haar voor te dragen voor bevordering met ingang van 1 september 1999 tot commies eerste klasse (schaal 9), afgewezen bij beschikking van 9 mei 2005. Geïntimeerde heeft bij het Gerecht bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
Hangende de bezwaarprocedure is geïntimeerde bij besluit van 24 mei 2006 bevorderd:
- met ingang van 1 oktober 2001 tot commies eerste klasse (schaal 9);
- met ingang van 1 oktober 2003 tot hoofdcommies (schaal 10). Tegen deze beschikking heeft geïntimeerde eveneens bij het Gerecht bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift op 24 januari 2007 is ingetrokken.
Bij uitspraak van 11 oktober 2006 op het eerste bezwaarschrift heeft het Gerecht vastgesteld dat door de bevordering van geïntimeerde bij het besluit van 24 mei 2006, grotendeels aan het bezwaar tegemoet was gekomen. Het Gerecht achtte dat besluit voor wat betreft de ingangsdatum niet voldoende gemotiveerd, heeft dit besluit op die grond vernietigd en heeft appellant opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak is geen beroep ingesteld. Geïntimeerde heeft er bij het onder 1.1. genoemde bezwaarschrift over geklaagd dat appellant binnen de door het Gerecht gestelde termijn geen gevolg heeft gegeven aan deze veroordeling.
Bij de bestreden uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard voorzover daarin wordt geklaagd dat de Minister zijn veroordeling bij uitspraak van 11 oktober 2006 niet is nagekomen en heeft appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 50,= per maand of gedeelte van een maand, met ingang van 11 januari 2007 en tot de dag waarop de beslissing, die hij ingevolge de uitspraak van 11 oktober 2006 moet nemen, aan geïntimeerde zal worden medegedeeld.
Bij Landsbesluiten van 19 mei 2008 met respectievelijk de nummers 14, 15 en 16 is geïntimeerde bevorderd:
- met ingang van 1 november 1993 tot commies (schaal 8);
- met ingang van 1 november 1995 tot commies eerste klasse (schaal 9);
- met ingang van 1 november 1997 tot hoofdcommies (schaal 10).
3. Beoordeling
Ingevolge artikel 96, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), is de ambtenaar bevoegd een bezwaarschrift in te dienen indien aan een veroordeling, in zover zij niet op geld luidt, niet of niet volledig gevolg wordt gegeven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel veroordeelt het gerecht, indien het bezwaar gegrond moet worden bevonden, het betrokken lichaam tot vergoeding en stelt, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag der schadevergoeding bij de beslissing vast.
Met de Landsbesluiten van 19 mei 2008 is appellant geheel tegemoetgekomen aan de verzoeken van geïntimeerde en is voldaan aan de uitspraak van het Gerecht van 11 oktober 2006. In zoverre heeft appellant geen belang meer bij beoordeling van het beroep.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (onder andere RvBAz 2006/73, 20 september 2007) biedt artikel 96 van de La slechts grondslag voor de bevoegdheid om bij het niet uitvoeren van een uitspraak schadevergoeding vast te stellen met terzijdestelling van de uitspraak. Dit artikel geeft de rechter niet de bevoegdheid om bij te late uitvoering van de uitspraak een schadevergoeding op te leggen of een als vooraf bepaalde schadevergoeding aan te merken dwangsom, om uitvoering af te dwingen.
Hoewel appellant de uitspraak van 11 oktober 2006 inmiddels geheel is nagekomen heeft hij zijn belang bij beoordeling van de bestreden uitspraak niet verloren nu zijn beroep zich mede richt tegen de beslissing van het Gerecht om appellant een dwangsom op te leggen van Naf. 50,= voor elke maand met ingang van 1 januari 2007 tot de dag waarop aan de uitspraak van het Gerecht van 11 oktober 2006 is voldaan. Het Gerecht kwam die bevoegdheid gelet op het vorenstaande niet toe en de Raad zal daarom de in beroep bestreden uitspraak vernietigen. Voor het nemen van een beslissing over door geïntimeerde geleden vertragingschade biedt deze procedure geen plaats. Zij kan een verzoek om vergoeding daarvan richten aan appellant.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter, mr. E. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.