ECLI:NL:ORBANAA:2008:BJ6428

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2007/16
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van sollicitaties en de rechtsgevolgen van disciplinaire procedures voor ambtenaren in Aruba

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die sinds 1 juni 1978 in dienst is van het land Aruba en solliciteert naar drie functies bij de nieuwe dienst DIMAS i.o. Na een personeelsbijeenkomst op 13 april 2006, waarin werd aangekondigd dat de huidige dienst DINA zou worden opgeheven, diende de appellant op 24 april 2006 een sollicitatieformulier in. Op 9 juni 2006 ontving hij een brief waarin hem werd meegedeeld dat hij niet was geselecteerd voor een functie en dat zijn tewerkstelling bij DINA per direct werd beëindigd. De appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

De Raad oordeelde dat de brief van 9 juni 2006 niet louter informatief was, maar een beschikking vormde die gericht was op rechtsgevolg. De Raad oordeelde dat de appellant door deze afwijzing rechtstreeks in zijn belang werd getroffen. De Raad concludeerde dat de beslissing om de appellant niet te plaatsen onbevoegd was genomen, aangezien de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen over de rechtspositie van ambtenaren niet was overgedragen aan de selectiecommissie. De Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de beschikkingen van 9 juni en 19 juli 2006 nietig, met de verplichting voor de Minister van Vreemdelingenzaken om binnen vier maanden een nieuwe beschikking te geven.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de brief van 19 juli 2006, waarin werd meegedeeld dat de appellant niet voor herplaatsing in aanmerking kwam zolang er een disciplinair onderzoek gaande was, ook een beschikking was. De Raad oordeelde dat deze beslissing nietig was, omdat de geïntimeerde niet bevoegd was om deze beslissing te nemen. De Raad verklaarde de nietigheid van deze beslissing voor gedekt, omdat de Minister van Justitie had aangegeven de beslissing voor zijn rekening te nemen. Het beroep van de appellant werd voor het overige ongegrond verklaard, waarbij het beleid om ambtenaren met een lopend disciplinair onderzoek niet over te plaatsen als niet onredelijk werd beschouwd.

Uitspraak

Uitspraak: 21 november 2008
Zaaknr. RvBAz 2007/16
RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk klager,
thans appellant,
gemachtigde mr. I.M.M. Hernandez-Swaen,
tegen:
1) DE AMBTENAAR BELAST MET DE LEIDING VAN DIMAS i.o.
2) HET HOOFD VAN DIENST P&O JUSTITIE EN VOLKSGEZONDHEID
beide zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerders,
thans geïntimeerden,
gemachtigde mr. P.D. Langerak.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij een op 24 juli 2006 ter griffie van het Gerecht in Ambtenarenzaken (het Gerecht) ingekomen bezwaarschrift heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het schrijven van geïntimeerde sub 1 van 9 juni 2006, dat hem op 22 juni 2006 is uitgereikt. Bij ditzelfde schrijven is tevens bezwaar gemaakt tegen het schrijven van geïntimeerde sub 2 van 19 juli 2006.
1.2 Het Gerecht heeft het bezwaarschrift bij uitspraak van 10 januari 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen is door appellant beroep ingesteld bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het Gerecht op 9 februari 2007.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 3 december 2007. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerden zijn verschenen bij gemachtigde.
1.4 Bij bevel van 17 januari 2008 heeft de Raad geïntimeerden opgedragen een aantal nadere vragen te beantwoorden. Geïntimeerden hebben naar aanleiding daarvan op 29 februari 2008 een akte ingediend. Op 26 maart 2008 heeft appellant een contra-akte ingediend.
2. Beoordeling.
2.1. Appellant is sinds 1 juni 1978 ambtenaar in dienst van het land Aruba, laatstelijk als hoofd van de afdeling Naturalisatie bij de onder de Minister van Justitie ressorterende Dienst Immigratie en Naturalisatie (DINA). Op 13 april 2006 is tijdens een personeelsbijeenkomst aan de ambtenaren werkzaam bij DINA medegedeeld dat hun dienst zou worden opgeheven en is voorlichting gegeven over de wervings- en selectieprocedure van de DIMAS i.o, de opvolgende dienst. Na een gesprek met een personeelsconsulente heeft appellant op 24 april 2006 een sollicitatieformulier ingeleverd, waarmee hij solliciteert naar een drietal functies, te weten: 1. hoofd Afdeling Naturalisatie,
2. eerste medewerker financieel beheer en 3. chef kort-verblijf/chef lang-verblijf.
2.2. Bij de in bezwaar bestreden brief van 9 juni 2006 bericht geïntimeerde sub 1 aan appellant dat hij niet is geselecteerd voor een functie bij de DIMAS i.o. en dat zijn tewerkstelling bij de DINA per direct wordt beëindigd. Tevens is daarbij medegedeeld dat appellant zich zo spoedig mogelijk dient te melden bij het herplaatsingsteam voor een functie bij de Dienst P&O Justitie en Volksgezondheid.
2.3 Blijkens een door verweerder overgelegd document met betrekking tot de werving en selectie van personeel voor de dienst DIMAS i.o, was het streven om bij invulling van alle vacatures bij DIMAS een ringen volgorde aan te houden. De procedure is volgens dat document als volgt. De eerste ring wordt gevormd door personeel van DINA, dat wordt uitgenodigd om te solliciteren naar een functie bij de DIMAS. Dit personeel kan middels een sollicitatieformulier solliciteren naar maximaal drie functies. In de selectiefase vindt in de eerste plaats een brievenselectie plaats waarbij degenen die niet aan de minimale functie-eisen voldoen, direct een afwijzingsbrief ontvangen. Degenen die voldoen aan de minimale functie-eisen worden, indien dat door de selectiecommissie wenselijk wordt geacht, uitgenodigd voor een eerste gesprek.
2.4 Bij Ministeriële beschikking heeft de Minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken een selectiecommissie voor de DIMAS i.o. ingesteld die tot taak heeft om personeel te selecteren en besloten dat in deze commissie zitting zullen hebben het hoofd van de dienst P&O van het ministerie van justitie, de ambtenaar belast met de leiding van de DIMAS i.o. en een door Seppa aan te wijzen lid.
2.5 Appellant voert in bezwaar aan dat deze wervings- en selectieprocedure niet correct is gevolgd nu hij nimmer is gehoord met betrekking tot de door hem opgegeven voorkeur functies. Hij meent dat de selectiecommissie dat, hoewel niet verplicht, uit oogpunt van zorgvuldigheid niet had mogen nalaten. Voorts wijst hij er op dat het principe man volgt functie geldt: zijn functie is ook bij DIMAS nog beschikbaar. Uit een overzicht van de bij DIMAS gegeven ondertekeningsmandaten blijkt immers dat geïntimeerde sub 1 haar tekenbevoegdheid heeft gemandateerd aan de CN (Chef naturalisatie), de heer M. Wever, terwijl appellant bij DINA laatstelijk hoofd van de afdeling Naturalisatie was.
2.6 Naar het oordeel van de Raad strekt de brief van 9 juni 2006 er, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, mede toe de sollicitatie van appellant naar drie functies bij DIMAS af te wijzen. Die brief is aldus op rechtsgevolg gericht. Appellant wordt door die beslissing rechtstreeks in zijn belang getroffen, nu hij door die afwijzing niet een van die drie functies zal kunnen gaan bekleden en in de overtolligheidspool terecht zal komen. Er is gelet op de bewoordingen daarvan geen aanleiding om aan te nemen dat die brief louter informatief is bedoeld, zoals geïntimeerde sub 1 heeft gesteld. Naar het oordeel van de Raad heeft geïntimeerde sub 1 deze beschikking onbevoegdelijk gegeven. Met instelling van de selectiecommissie voor de Dimas i.o. is immers niet de bevoegheid tot het nemen van beslissingen met betrekking tot de rechtspositie van de betrokken ambtenaren aan die commissie of leden daarvan overgedragen. Geïntimeerde sub 1 heeft dat onderschreven en heeft erop gewezen dat de eigenlijke beslissing appellant niet te plaatsen is genomen door de Minister van Vreemdelingenzaken, na de ministerraad daarover op 6 juni 2006 te hebben gehoord. Voorts is namens deze Minister medegedeeld dat hij bereid is de inhoud van de brief van 9 juni 2006 voor zijn rekening te nemen.
Naar het oordeel van de Raad kan voorts niet aan appellant worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar bij de minister heeft gemaakt tegen de inhoud van die brief. Weliswaar is in de nota “werving- en selectieprocedure functies bij DIMAS” vastgelegd dat bezwaren tegen de plaatsing of tegen het feit dat men niet is geplaatst ingediend dienen te worden bij de minister van Justitie maar gelet op de mededeling dat deze bezwaarprocedure alleen in deze nota is beschreven en vastgesteld ontbeert deze een wettelijke basis. Naar het oordeel van de Raad kan daarom niet aan appellant worden tegengeworpen dat hij die procedure niet heeft gevolgd en in plaats daarvan bezwaar bij het Gerecht heeft ingediend.
2.7 Bij de beoordeling van een selectiebeslissing waaraan een selectieprocedure met meerdere kandidaten vooraf is gegaan en waarin kennis en kunnen van die kandidaten zijn beoordeeld, dient de Raad zich terughoudend op te stellen en kan hij slechts een marginale toetsing van de door het betrokken bestuursorgaan verrichte selectie verrichten. In het algemeen zal daarbij met name toetsing aan het willekeurverbod aan de orde zijn. Aannemelijk is gemaakt dat aan 61 van de 88 bij DINA werkzame personen, dus zo’n tweederde van dat aantal, een functie bij DIMAS kon worden aangeboden.
2.8 De Raad acht gelet op het door appellant overgelegde document waaruit blijkt dat binnen DIMAS ondertekeningsmandaat is verleend aan de persoon die de functie van chef naturalisatie bekleedt, aannemelijk dat die functie ook nog binnen DIMAS bestaat. Appellant mocht er echter niet zonder meer vanuit gaan dat hij voor die functie in aanmerking zou worden gebracht. Er diende immers een herverdeling van functies plaats te vinden omdat bij DINA slechts functies beschikbaar waren voor twee-derde van de DIMAS-medewerkers en niet aannemelijk is geworden dat aan de DINA medewerkers de toezegging is gedaan dat diegenen wier functie terug zou komen in de DIMAS-organisatie, in die functie zouden worden teruggeplaatst. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat sprake is van een algemene regel die geïntimeerde tot een dergelijke terugplaatsing verplichtte.
2.9 Naar het oordeel van de Raad heeft geïntimeerde onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke gronden afwijzing van appellant heeft plaatsgevonden voor de functie van chef naturalisatie, die hij immers al bekleedde, en voor de beide andere functies waarvoor hij zijn belangstelling heeft kenbaar gemaakt. De bestreden beschikking bevat hierover geen informatie, terwijl de mededeling in de contra memorie dat “appellant bekend was met de ernstige verwijten over zijn functioneren bij DINA” volstrekt onvoldoende is om de houdbaarheid van de bestreden beschikking te beoordelen, ook al kan dat slechts via een marginale toetsing geschieden. De inhoud van de brief van 29 juni 2006, waarbij appellant in de gelegenheid wordt gesteld zich te verweren tegen onder meer de beschuldiging dat hij een vreemdelinge die een naturalisatieverzoek heeft ingediend sexueel heeft geïntimideerd, is daarvoor onvoldoende nu het onderzoek niet is afgerond. De Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen en de bestreden beschikking van geïntimeerde 1 nietig verklaren. Hoewel de Minister van Vreemdelingenzaken zich bereid heeft verklaard de beschikking van geïntimeerde sub 1 voor zijn rekening te nemen, levert dat geen grond op de in bezwaar bestreden beschikking in stand te laten nu deze niet alleen lijdt aan een bevoegdheids- maar ook aan een motiveringsgebrek. De Minister van Vreemdelingenzaken dient een nadere beschikking te geven waarin duidelijk uiteen wordt gezet waarom appellant niet is geselecteerd en welke afweging daarbij is gemaakt.
2.10 Geïntimeerde sub 2 heeft appellant bij brief van 19 juli 2006 medegedeeld dat hij niet voor herplaatsing in aanmerking komt zolang er een disciplinair onderzoek naar hem gaande is. Tegen appellant loopt een disciplinaire procedure die er onder meer toe heeft geleid dat hem op 19 april 2006 de toegang tot de dienstgebouwen is ontzegd. Appellant heeft zich in dat verband bij brief van 12 juli 2006 ten overstaan van de Gouverneur verantwoord.
2.11 Naar het oordeel van de Raad is ook deze brief een beschikking nu die is gericht op rechtsgevolg. Eiser komt daardoor tot het einde van het onderzoek niet in aanmerking voor herplaatsing en zal daardoor in dit geval gedurende die periode niet kunnen werken. Dat met die brief wordt gehandeld volgens vast, al sinds 23 maart 1994 geldend beleid maakt niet dat die brief een louter informatief karakter heeft, zoals namens geïntimeerde sub 2 is betoogd. In die brief wordt immers kenbaar gemaakt dat dat beleid op appellant van toepassing is en aldus heeft deze rechtsgevolg. Niet is gebleken dat geïntimeerde sub 2 bevoegd is de in die brief neergelegde beslissing namens of in plaats van de Minister van Justitie te nemen. Die beslissing is daarom nietig. Nu namens de Minister van Justitie te kennen is gegeven dat hij de beslissing van geïntimeerde sub 2 voor zijn rekening wil nemen zal de Raad op gronden aan het algemeen belang ontleend, te weten het belang bij een spoedige en finale afdoening van geschillen, de nietigheid van deze beslissing voorzover die voortvloeit uit een bevoegdheidsgebrek, voor gedekt verklaren.
Het beroep is naar het oordeel van de Raad voor het overige ongegrond. Geïntimeerde voert sedert 1994 het beleid personen tegen wie een disciplinair onderzoek loopt niet over te plaatsen. Dit beleid is nog eens herhaald in een brief van 7 juli 2004 van de minister van algemene zaken aan de directeuren en hoofden van dienst en heeft niet slechts betrekking op die gevallen waarin een strafrechtelijk onderzoek of vervolging is ingesteld maar onder meer ook op die gevallen waarin een disciplinair onderzoek is ingesteld. De Raad acht dat beleid en de uitleg van geïntimeerde dat dat beleid ook op herplaatsingskandidaten van toepassing is, niet onredelijk. Er is geen grond voor het oordeel dat het onderzoek in appellants geval zonder reden is ingesteld of slechts een gering feit betreft, nu er blijkens het dossier, in het bijzonder de brief van de Gouverneur van Aruba van 29 juni 2006, sprake is van aantijgingen die een nader onderzoek rechtvaardigen. De Raad merkt hierbij wel op dat indien sprake is van een bijzonder langdurig disciplinair onderzoek dat grond zou kunnen opleveren voor het oordeel dat toepassing van dat beleid onredelijk is. In dit geval was dat echter ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking nog niet aan de orde.
3 Beslissing
De Raad van Beroep:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart het bezwaar gegrond en de beschikkingen van 9 juni 2006 en 19 juli 2006 nietig;
- bepaalt dat de minister van Vreemdelingenzaken binnen vier maanden een nieuwe beschikking dient te geven op de sollicitatie van appellant;
- verklaart de nietigheid van de beschikking van 19 juli 2006 voor gedekt.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter, mr. E.M.D Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.