ECLI:NL:ORBANAA:2007:BK2997

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2006/59
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en studieverlof voor ambtenaren in Aruba

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 20 september 2007, staat het gelijkheidsbeginsel centraal in het kader van studieverlof voor ambtenaren. Appellant, een leerkracht aan het Colegio Educacion Profesional Intermedio in Aruba, had een verzoek ingediend voor een (gedeeltelijke) vrijstelling van dienst met behoud van salaris om rechten te studeren aan de Universiteit van Aruba. Dit verzoek werd door de Minister van Onderwijs, Sociale Zaken en Infrastructuur afgewezen, met de motivatie dat het gevraagde verlof niet in het belang van de dienst was. De Minister verwees naar beleidsregels die stellen dat studieverlof alleen kan worden verleend als het belang van de dienst niet in het gedrang komt.

Appellant stelde dat andere ambtenaren wel studieverlof hadden gekregen en dat de Minister de beleidsregels niet consequent toepaste. Hij voerde aan dat hij recht had op gelijke behandeling en dat de Minister een lijst moest overleggen van ambtenaren die wel studieverlof hadden gekregen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. Hij had geen specifieke gevallen genoemd van andere docenten die studieverlof hadden gekregen, waardoor zijn argument niet kon worden geaccepteerd.

De Raad concludeerde dat de Minister het begrip 'dienst' terecht had beperkt tot het openbaar onderwijs en dat er geen reden was om gevallen buiten het openbaar onderwijs te onderzoeken. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Minister om het verzoek om studieverlof af te wijzen werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het inroepen van het gelijkheidsbeginsel in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak: 20 september 2007
Zaaknr: RvBAz 2006/59
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
procederend in persoon,
tegen:
DE MINISTER VAN ONDERWIJS, SOCIALE ZAKEN EN INFRASTRUCTUUR
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.F.M. Coenjaerts.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Op 16 juni 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen de beschikking van geïntimeerde van 19 mei 2006. Bij uitspraak van 18 oktober 2006 heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 14 november 2006. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 3 juli 2007, waar appellant is verschenen in persoon. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4. De uitspraak is bepaald op heden.
2. Feiten.
Aappellant, die leerkracht is bij het Colegio Educacion Profesional Intermedio te Aruba, heeft bij brief van 25 maart 2004 geïntimeerde verzocht om een (gedeeltelijke) vrijstelling van dienst met behoud van salaris om aan de Universiteit van Aruba de studie rechten te gaan volgen. De onder 1.1. vermelde beschikking strekt ertoe dat verzoek af te wijzen.
3. Standpunt geïntimeerde
In die beschikking stelt geïntimeerde zich op het standpunt dat het gevraagde verlof van 14 lesuren per week onder behoud van vol inkomen, niet in het belang van de dienst is. Onder verwijzing naar in enkele beleidsregels neergelegd beleid, te weten de circulaire van 11 juli 1998, kenmerk CBPZ/10401, de circulaire van 23 augustus 1990, kenmerk DPO/8049 en de brief van de minister van Financiën, kenmerk MinFin 103, stelt geïntimeerde zich op het standpunt dat het gevraagde studieverlof niet in het belang van de dienst is. Bij het openbaar onderwijs is geen behoefte aan juristen en er is daar ook geen docent werkzaam die, met gebruikmaking van vrijstelling van dienst in werktijd de studie rechten volgt. Voorts heeft de Algemeen Directeur van Colegio EPI negatief geadviseerd, onder andere omdat de school de toekenning van het verzoek moeilijk toelaat ten gevolge van het strak toepassen van de les- en taakurenverdeling.
4. Standpunt appellant
Appellant stelt zich op het standpunt dat geïntimeerde de door hem aangehaalde beleidsregels niet consequent toepast nu aan andere ambtenaren wel buitengewoon verlof is verleend voor het volgen van een studie. Geïntimeerde dient naar zijn mening een lijst met de namen van alle ambtenaren aan wie dat verlof is verleend over te leggen zodat beoordeeld kan worden of geïntimeerde niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur handelt. Voorts wijst appellant er op dat onder “dienst” de gehele directie onderwijs moet worden volstaan, nu dit een herkenbare bestuurlijke entiteit is.
5. Beoordeling
Gelet op de inhoud van afschriften van de onder 3 genoemde brieven kan -voorzover hier van belang- ingevolge het door geïntimeerde gevoerde beleid voor het volgen van een studie buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend indien het belang van de dienst uitdrukkelijk is gediend met bijwoning van de lessen en indien de dienst geen nadelen ondervindt als gevolg daarvan.
Appellants klacht dat geïntimeerde dit beleid verkeerd heeft uitgelegd en toegepast door onder “dienst” slechts het openbaar onderwijs te verstaan, faalt. De scholen van het openbaar onderwijs, waaronder het EPI waar appellant als docent werkzaam is, zijn als een zelfstandige functionele eenheid aan te merken, die zich voor wat betreft taak en werkzaamheden wezenlijk onderscheidt van de andere delen van het ministerie van geïntimeerde. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat geïntimeerde bij de uitleg van het begrip “dienst” de reikwijdte van dat begrip niet in redelijkheid tot het openbaar onderwijs heeft kunnen beperken. Appellants stelling dat er binnen de Directie onderwijs wel degelijk behoefte is aan juristen, dient dan ook te worden gepasseerd.
Naar het oordeel van de Raad faalt voorts het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat voorschrijft dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Volgens vaste jurisprudentie dient appellant een dergelijk beroep te onderbouwen met op zijn minst een begin van bewijs. Appellant heeft dit niet gedaan nu hij geen docenten binnen het EPI of het openbaar onderwijs heeft aangeduid aan wie door geïntimeerde studieverlof voor het volgen van een rechtenstudie is verleend, terwijl geïntimeerde ontkent dat dat is gebeurd. Volgens geïntimeerde zijn er wel collega’s van appellant die rechten studeren of hebben gestudeerd maar doen of deden zij dat allen in hun vrije tijd.
Voor een onderzoek naar gevallen buiten het EPI is geen aanleiding nu voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel in de eerste plaats is vereist dat sprake is van gelijke gevallen. Dat de positie van een docent verbonden aan het EPI voor wat betreft de toepassing van bovenvermeld beleid gelijksoortig is aan die van een ambtenaar in dienst van het Land, waaronder ambtenaren in dienst van de Directie onderwijs, is zonder nadere toelichting niet aannemelijk. Er is daarom ook geen aanleiding geïntimeerde op te dragen een lijst over te leggen met de namen van alle ambtenaren in dienst van het land Aruba aan wie studieverlof is verleend.
De Raad zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.