ECLI:NL:ORBANAA:2007:BK1245

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2006/74
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar naar administrateur in Aruba

In deze Arubaanse zaak heeft de appellant, een ambtenaar, bezwaar aangetekend tegen een Landsbesluit van 2 maart 2006, waarin zijn verzoek om bevordering naar de rang van administrateur per 1 september 2000 werd afgewezen. De appellant, die sinds 30 augustus 1994 als referendaris werkzaam is, heeft in zijn bezwaar aangevoerd dat hij recht heeft op bevordering op basis van zijn anciënniteit en de werkzaamheden die hij heeft verricht als jurist. Het Gerecht in ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar ongegrond op 22 november 2006, waarna de appellant hoger beroep instelde.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 3 juli 2007. De appellant was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. Duijneveld, terwijl de gouverneur van Aruba, de geïntimeerde, werd vertegenwoordigd door mr. M.M.M.C. Ecury. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om bevordering, omdat hij niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het niet-reageren op zijn eerdere verzoek om bevordering. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn werkzaamheden als jurist van een niveau waren dat rechtvaardigde dat hij bevorderd zou worden naar de rang van administrateur.

De Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de appellant als marginaal moesten worden beschouwd en dat hij niet voldeed aan de vereisten voor bevordering volgens de Bezoldigingsregeling Aruba 1986. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en wees het verzoek van de appellant af. De uitspraak werd gedaan op 20 september 2007, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 20 september 2007
Zaaknr: RvBAz 2006/74
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Aruba,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA
zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M.M.C. Ecury.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Op 19 april 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen het Landsbesluit van 2 maart 2006, nr. 7 kenmerk POJ/5404geh. Bij uitspraak van 22 november 2006 heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 21 december 2006. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 3 juli 2007, waar appellant is verschenen bij gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4. De uitspraak is bepaald op heden.
2. Feiten
Appellant is sedert 30 augustus 1994 aangesteld als referendaris (schaal 12), bij de directie wetgeving.
Apellant is op 10 oktober 2002 afgestudeerd in het Arubaans recht.
Bij Landsbesluit van 11 november 2002 is appellant ter beschikking gesteld aan het bureau van de minister van onderwijs en administratieve zaken.
Bij Landsbesluit van 13 augustus 2004 is hij per 1 februari 2003 overgeplaatst naar de Directie Immigratie en Naturalisatie (DINA), met behoud van rechtspositie.
Bij het in bezwaar bestreden Landsbesluit is appellant met ingang van 1 september 2002 bevorderd naar de rang van administrateur bij de DINA met vaststelling van onder andere de bezoldiging op schaal 13. Bij het zelfde besluit is hij met ingang van 1 september 2004 bevorderd naar de rang van administrateur eerste klasse bij dezelfde directie met vaststelling van onder andere de bezoldiging op schaal 14.
3. Beoordeling
Er is geen grond appellant niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij heeft nagelaten bezwaar te maken tegen het niet-reageren op zijn verzoek om bevordering van 7 april 2003. Dat appellant die mogelijkheid niet heeft benut laat onverlet dat hij beroep kan instellen tegen het als reëele beschikking aan te merken Landsbesluit van 1 september 2004 waarbij op dat verzoek is beslist.
Appellant acht dat Landsbesluit onrechtmatig en heeft in bezwaar gevorderd hem per 1 september 2000 te bevorderen naar de rang van administateur bij de Directie Wetgeving met de daarbij behorende bezoldiging en per 1 september 2002 naar de rang van administrateur eerste klasse bij de DINA, eveneens met de daarbij behorende bezoldiging.
Appellant voert aan dat hij vanaf 1 december 1996 bij die directie werkzaamheden als jurist heeft vervuld en als zodanig in verschillende commissies heeft gezeten. Gelet op zijn anciënniteit en vervulde werkzaamheden meent appellant reeds met ingang van de in het bezwaarschrift genoemde data voor de door hem gewenste bevorderingen in aanmerking te komen.
Bij schrijven van 9 mei 2003 heeft de directeur van de directie wetgeving medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen overplaatsing van appellant naar de DINA. Zij geeft daarbij aan dat appellant op de directie wetgeving niet als jurist is aangesteld maar vanwege het feit dat hij thuis zat zonder werkelijke functie bij de overheid en rechten studeerde. Hij heeft gedurende zijn aanstelling bij de directie marginale juridische werkzaamheden verricht en zich hoofdzakelijk gewijd aan zijn rechtenstudie.
Voor bevordering naar de rang van administrateur (schaal 13) is ingevolge de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 onder meer vereist dat de betrokkene een functie vervult die een waardering op het niveau van administrateur rechtvaardigt.
Dat zulks het geval is geweest is door appellant niet aannemelijk gemaakt. Zijn stelling dat hij juridische werkzaamheden heeft verricht zoals het begeleiden van het wetgevingsproces en het deel uitmaken van verschillende commissies, is daarvoor onvoldoende. Gelet op de bezoldigingsregeling Aruba 1986 zijn de ambtelijke functies in functie groep III vanaf de rang van adjunct-referendaris (schaal 9) van academisch niveau. Het enkele verrichten van juridisch werk is derhalve ten enenmale onvoldoende voor bevordering naar de tot functiegroep IV behorende rang van administrateur (schaal 13). Slechts de kaderfuncties behoren, zo is de Raad ambtshalve bekend, tot die functiegroep.
Daarbij komt dat uit de mededelingen van geïntimeerde moet worden afgeleid dat de werkzaamheden van appellant niet van hoog niveau zijn geweest nu die als marginaal worden bestempeld. Gelet hierop acht het Gerecht ook zonder een beschrijving van appellants functie middels een functie evaluatie formulier niet aannemelijk dat hij voor zijn aanstelling bij de DINA, waar hij hoofd Visa werd, al een functie bekleedde die aanstelling als administrateur rechtvaardigde.
De Raad zal, gelet op het vorenstaande, de uitspraak van het Gerecht bevestigen.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.