ECLI:NL:ORBANAA:2007:BK0634

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2006/70
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inschaling van een ambtenaar in het kader van duuraanspraken en gelijke behandeling

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 21 juni 2007 uitspraak gedaan over de inschaling van een ambtenaar, appellant, die zich had beroepen op een ongelijkwaardige behandeling ten opzichte van een collega. Appellant had een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van de Minister van Economische Zaken, waarin hij in schaal 7 was ingeschaald, terwijl zijn collega, die later was benoemd, in schaal 8 was geplaatst. De Raad oordeelde dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om op verzoek terug te komen op een eerder genomen beschikking en deze inhoudelijk te heroverwegen. Bij duuraanspraken, zoals de inschaling van ambtenaren, dient de Raad onderscheid te maken tussen verleden en toekomst, waarbij een minder terughoudende toets moet worden gehanteerd voor de toekomst.

De Raad bevestigde dat de inschaling van appellant in schaal 7 niet onredelijk was, ondanks het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van de benoeming van de collega van appellant, die op een later tijdstip was aangesteld, niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het bestuursorgaan te herzien. De Raad benadrukte dat de inschaling van ambtenaren een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan is, waarbij verschillende factoren zoals opleiding en ervaring een rol spelen. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing om appellant in schaal 7 in te schalen, in redelijkheid niet had mogen worden herzien, en bevestigde de bestreden uitspraak van het Gerecht.

De Raad merkte op dat appellant inmiddels in Eilandsdienst was getreden en dat er geen verzoek om rechtzetting van zijn rechtspositie was ingediend bij het eilandsbestuur. Hierdoor was er geen grond voor toetsing van de huidige situatie, en werd de bestreden uitspraak bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak: 21 juni 2007
Zaaknr: RvBAz 2006/70
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigden: mr. E.J. Maduro,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zetelend te Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.W.A. van der Gullik.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Op 9 mei 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen de beschikking van de Minister van Economische zaken van 14 maart 2006. Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 november 2006.
1.2. Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 27 december 2006. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 10 mei 2007, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1.4. De uitspraak is bepaald op heden.
2. Beoordeling.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Gerecht de feiten juist vastgesteld. De Raad verwijst naar de weergave daarvan onder 2 van de bestreden uitspraak.
Het onder 1.1 genoemde bezwaar richtte zich tegen de weigering van geïntimeerde om terug te komen op het Landsbesluit van 13 december 1996, waarbij appellant met ingang van 1 januari 1997 is aangesteld als veiligheidscontroleur in de rang van adjunct-commies eerste klasse en is ingeschaald in schaal 7. Aan de functie van veiligheidscontroleur is verbonden de rang van commies, schaal 8. Appellant meent dat hij reeds bij evengenoemd Landsbesluit deze rang had moeten krijgen en in die schaal had moeten worden geplaatst.
Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen beschikking inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beschikking in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan de beschikking handhaaft, kan dit niet de weg openen naar een toetsing als betrof het de oorspronkelijke beschikking. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen. De ambtenarenrechter dient dan ook de oorspronkelijke beschikking tot uitgangspunt te nemen.
Daarbij is de Raad voorts van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, het is aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan het verzoek om terug te komen, dient de ambtenarenrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke beschikking te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudende toets worden gehanteerd. Daarom zal het in de regel bij een duuraanspraak niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een beschikking waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de belanghebbende wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het betrokken bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
De inschaling van een ambtenaar, zoals appellant, moet als vaststelling van een duuraanspraak moet worden aangemerkt.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden –voorzover hier van belang – mede begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit.
Appellant beroept zich erop dat zijn collega [E.J.] per [datum] 1999 in dezelfde functie is aangesteld en meteen is ingeschaald in de rang van commies, schaal 8. Zijn chef heeft naar aanleiding hiervan geconstateerd dat er scheve verhoudingen waren ontstaan op de afdeling veiligheid, omdat appellant, die over meer ervaring en dienstjaren beschikte dan Juliana en dezelfde werkzaamheden verrichtte, in een lagere rang was ingeschaald. Vervolgens is appellant na een daartoe strekkend verzoek van zijn chef, per 1 januari 2000 vervroegd geplaatst in de rang van commies, schaal 8.
Appellant beroept zich daarmee op een nieuw feit. Dat dit feit wellicht ook al eerder naar voren had kunnen worden gebracht doet daar niet aan af. Doorslaggevend is dat de benoeming van [E.J.] op een later tijdstip dan de benoeming van appellant heeft plaatsgevonden.
Aan geïntimeerde komt een ruime mate van discretie toe bij de inschaling van medewerkers. Bij de inschaling van [E.J.] hebben blijkens de mededelingen van geïntimeerde een rol gespeeld zijn opleiding, voorervaring en laatstgenoten salaris. De omstandigheid dat vervolgens blijkbaar door een meerdere van appellant is geconstateerd dat een scheve situatie was ontstaan, leidt de Raad nog niet tot het oordeel dat het enkele jaren eerder genomen Landsbesluit waarbij is besloten appellant in te schalen in schaal 7, in redelijkheid niet had mogen worden genomen. Afweging van appellants door hem in de onderhavige procedure uitvoerig toegelichte kennis en ervaring heeft geïntimeerde kennelijk aanvankelijk tot een beslissing geleid dat hij in schaal 7 geplaatst diende te worden. Dat bij de benoeming van appellant van een geheel gelijke vooropleiding, voor de te vervullen functie relevante ervaring en diensttijd sprake was, is niet aannemelijk geworden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt mitsdien. Geïntimeerde behoefde niet op zijn eerdere besluit terug te komen.
Geïntimeerde is thans niet meer het bevoegd gezag over appellant nu deze met ingang van 1 maart 2001 in Eilandsdienst is getreden. Er is door hem geen verzoek om rechtzetting van zijn rechtspositie ingediend bij het eilandsbestuur. Een beschikking of een weigering een beschikking te geven met betrekking tot eisers huidige rechtspositie, na indiening van het verzoek bi de Gouverneur, ligt dan ook niet voor. Reeds daarom kan een toetsing van de huidige situatie achterwege te blijven.
3. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en A.R. Ramirez en mr. J.P. de Haan, leden, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.