ECLI:NL:ORBAACM:2025:7

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
AUA2024H00036
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar op basis van onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf; toetsing van de wettelijke grondslag en motivering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft het ontslag van [betrokkene], die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 86 dagen wegens mishandeling en overtreding van de Vuurwapenverordening. De Gouverneur heeft [betrokkene] ontslagen op basis van artikel 98 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), dat een specifieke ontslaggrond biedt bij een onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf. Het Gerecht heeft het ontslag echter vernietigd, omdat de Gouverneur meer feiten aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd dan waarvoor [betrokkene] was veroordeeld, wat twijfel zaait over de uitspraak van de strafrechter. De Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de Gouverneur verworpen en de uitspraak van het Gerecht bevestigd, met de overweging dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd en niet wordt gedragen door een toereikende wettelijke grondslag. De Raad heeft vastgesteld dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd, omdat de verantwoording van [betrokkene] niet is meegewogen. De Raad concludeert dat het ontslag disproportioneel is en bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 19 maart 2025
Zaaknummer: AUA2024H00036

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
27 december 2023, zaaknummer AUA202300941 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
de gouverneur
en

[Betrokkene],

geïntimeerde (hierna: betrokkene).

Procesverloop

De gouverneur heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 28 februari 2025. [Betrokkene] is niet verschenen. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Betrokkene] was tot zijn ontslag werkzaam bij de Dienst Brandweer.
1.2.
Op 7 maart 2021 is [betrokkene] aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling van zijn ex-echtgenote met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, dan wel (eenvoudige) mishandeling, en overtreding van de Vuurwapenverordening. Aansluitend op de inverzekeringstelling is de voorlopige hechtenis van [betrokkene] bevolen.
1.3.
Bij vonnis van het gerecht in eerste aanleg van 10 februari 2022 is [betrokkene] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 86 dagen wegens mishandeling, gepleegd op 7 maart 2021, en overtreding van de Vuurwapenverordening, gepleegd in de periode van 1 tot en met 12 maart 2021. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het onherroepelijk is.
1.4.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft de gouverneur [betrokkene] in kennis gesteld van het voornemen hem te ontslaan en [betrokkene] in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk te verantwoorden.
1.5.
Bij brief van 14 september 2022 aan de gouverneur heeft [betrokkene] zich verantwoord.
1.6.
Bij landsbesluit van 8 februari 2023, no. 2, (bestreden besluit) heeft de gouverneur besloten [betrokkene] met ingang van 9 februari 2023 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Aan het bestreden besluit heeft de gouverneur, samengevat en voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Betrokkene is strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van mishandeling en het in bezit hebben van een vuurwapen en patronen, waarvoor hij bij vonnis van 10 februari 2022 onherroepelijk is veroordeeld. Het is opmerkelijk dat [betrokkene] nog zestien patronen had. Het is ook opmerkelijk dat [betrokkene] naar eigen zeggen het vuurwapen heeft ontmanteld, terwijl het vuurwapen spoorloos is en er ernstige twijfels zijn of [betrokkene] het vuurwapen daadwerkelijk heeft ontmanteld. Verder heeft [betrokkene] in strijd met de Lma nevenwerkzaamheden in zijn autowasbedrijf niet gemeld en voor die werkzaamheden geen goedkeuring gekregen van het bevoegd gezag. Bij de afweging van de betrokken belangen kan niet anders worden besloten dan dat het belang van het Land om betrokkene te ontslaan, zwaarder weegt dan het belang van [betrokkene] om in dienst te blijven van het Land.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gouverneur veroordeeld in de proceskosten van [betrokkene]. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. Gelet op het onherroepelijke vonnis van de strafrechter was de gouverneur bevoegd om [betrokkene] op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma te ontslaan (hierna: de ontslaggrond). Wat de in aanmerking te nemen strafbare feiten betreft en het daaraan toe te kennen gewicht, dient de gouverneur zich bij de toepassing van deze ontslaggrond te richten naar de feiten die de strafrechter bewezen heeft verklaard en de daarvoor opgelegde straf. Anders dan bij de oplegging van een disciplinaire straf op de voet van artikel 83, en verder, van de Lma staat het de gouverneur niet vrij om, al dan niet op basis van het strafdossier, ook nog andere (strafrechtelijke) verwijten aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen of een andere duiding te geven aan het door de strafrechter gehanteerde bewijs. De gouverneur wordt niet geacht bij de toepassing van artikel 98 van de Lma de strafrechtelijk relevante aspecten nogmaals te wegen. Verder is de straf van ontslag bij afweging van alle betrokken belangen niet evenredig. De ernst van de straf is relatief gering wat tot uiting komt in de opgelegde gevangenisstraf die gelijk was aan de duur van het voorarrest. Verder houden de gepleegde feiten geen bijzonder verband met de functie van [betrokkene] als brandweerman.
3. De gouverneur heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in de kern aangevoerd dat het ontslag, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, wel evenredig is. [betrokkene] heeft zich niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en heeft blijk gegeven van niet-integer gedrag. Ook gedragingen in de privésfeer kunnen hem worden toegerekend. Verder is er sprake van een aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf wegens misdrijf.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wettelijke grondslag
4.1.
Vaststaat dat [betrokkene] onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf. Deze veroordeling door de strafrechter is gebaseerd op de bewezenverklaring van de mishandeling door [betrokkene] van zijn ex-echtgenote op 7 maart 2021 en het in strijd met de Vuurwapenverordening in bezit hebben van patronen in de periode van 1 tot en met 12 maart 2021. De gouverneur heeft [betrokkene] vervolgens ontslagen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, dat een specifieke ontslaggrond bevat indien sprake is van een onherroepelijk veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf (ontslaggrond).
4.2.
De Raad stelt vast dat de gouverneur aan het bestreden besluit meer, aan het strafdossier ontleende feiten ten grondslag heeft gelegd dan waarvoor [betrokkene] is veroordeeld. Zo gaat de gouverneur ervan uit dat [betrokkene] vanaf 1994 in het bezit was van een vuurwapen waarmee hij zijn ex-echtgenote al voor het incident op 7 maart 2021 heeft bedreigd. [Betrokkene] is evenwel niet veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen, noch voor het bezit ervan vanaf 1994 noch voor eerdere bedreigingen van zijn ex-echtgenote dan die op 7 maart 2021. Daarmee heeft de gouverneur zich niet beperkt tot feiten uit het strafrechtelijk onderzoek waarvoor [betrokkene] door de strafrechter is veroordeeld. Dit betekent niet alleen dat aan het bestreden besluit feiten zijn toegevoegd die niet onder de ontslaggrond vallen, maar ook dat de gouverneur door feiten toe te voegen waarvoor [betrokkene] niet is veroordeeld, twijfel zaait aan de juistheid van de uitspraak van de strafrechter. Daardoor is voor wat betreft deze feiten mogelijk sprake van schending van de onschuldpresumptie, zoals gewaarborgd bij artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat [betrokkene] voor deze feiten niet is veroordeeld. Deze onschuldpresumptie brengt volgens rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvoor hij is vrijgesproken c.q. niet is veroordeeld.
4.3.
Verder stelt de Raad vast dat de gouverneur aan het bestreden besluit tevens nevenwerkzaamheden ten grondslag heeft gelegd die [betrokkene] niet heeft gemeld en waarvoor hij geen goedkeuring heeft gekregen. Ook deze overtreding van artikel 55 van de Lma valt niet onder de ontslaggrond.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een toereikende wettelijke grondslag.
Belangenafweging
4.5. [
[betrokkene] heeft in zijn verantwoordingsbrief van 14 september 2022 ten aanzien van het voornemen tot ontslag te kennen gegeven zich ervan bewust te zijn dat hij een misstap heeft begaan, waarvoor hij zijn spijt betuigt, en dat hij op eigen initiatief en uit vrije wil maatregelen heeft genomen “om zich en de situatie om hem heen volledig te rehabiliteren”. Hij is psychologisch behandeld voor zijn “anger and emotional issues”, heeft Agression Replacement Training (ART) gevolgd en afgerond, en onderhoudt geen contact meer met zijn ex-echtgenote. Na het incident is er niks meer voorgevallen, zo brengt [betrokkene] naar voren in zijn verantwoording. Om die reden vindt hij ontslag disproportioneel.
4.6.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit weliswaar melding maakt van de hiervoor weergegeven verantwoording van [betrokkene], maar dat deze niet kenbaar is meegewogen in de belangenafweging. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een motiveringsgebrek.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het bestreden besluit geen toereikende wettelijke grondslag heeft en onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het hoger beroep reeds daarom niet slaagt. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak zal, gelet op 4.4 en 4.6 met verbetering van de gronden, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.