ECLI:NL:ORBAACM:2025:4

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
AUA2024H00059
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering tot hoofdagent en ingangsdatum in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de bevordering van een appellant tot hoofdagent bij het Korps Politie Aruba (KPA). De appellant, werkzaam bij de afdeling Jeugd- en Zedenpolitie, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de gouverneur van Aruba, die de ingangsdatum van zijn bevordering heeft vastgesteld op 1 november 2021. De appellant betwist deze datum en stelt dat hij al per 1 september 2018 in aanmerking kwam voor de functie van specialist, gezien zijn ervaring en opleiding. De gouverneur heeft echter geoordeeld dat de appellant pas op 1 november 2021 voldeed aan de vereisten voor bevordering, zoals vastgelegd in het inrichtingsplan KPA 2011.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het heeft overwogen dat de gouverneur niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. De appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald en aangevoerd dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat andere collega's in vergelijkbare posities eerder zijn bevorderd. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gouverneur bij zijn beslissing redelijkerwijs kon uitgaan van de ingangsdatum van 1 november 2021. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en aangegeven dat de appellant de gouverneur kan verzoeken om terug te komen op de ingangsdatum van zijn bevordering, op basis van nieuwe informatie van de huidige korpschef.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 12 maart 2025
Zaaknummer: AUA2024H00059

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

appellant (hierna: Appellant),
gemachtigde: mr. J.J. Tromp, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
19 februari 2024, zaaknummer AUA202204357 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
Appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De gouverneur heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 28 februari 2025. [Appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellant] is werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA), afdeling Jeugd- en Zedenpolitie (JZP). Na zijn sollicitatie op de functie van specialist bij JZP zijn [Appellant] en twee collega’s per 1 november 2021 geplaatst in die functie. Bij landsbesluit van 11 oktober 2022, no. 27, heeft de gouverneur besloten [Appellant] per 1 november 2021 te bevorderen naar de rang van hoofdagent, schaal P6, trede 7 (bestreden besluit).
1.2. [
[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit voor wat betreft de ingangsdatum. Deze datum zou moeten worden gesteld op 1 september 2018, omdat hij, gelet op zijn feitelijke werkzaamheden, ervaring en opleiding, toen al in aanmerking kwam voor de functie van specialist bij JZP.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. [Appellant] voldoet niet eerder dan 1 november 2021 aan de bevorderingseis dat hij een functie bekleedt in Hoofdgroep III, in zijn geval specialist jeugd- en zedenpolitie. In het inrichtingsplan KPA 2011 heeft het KPA bij de implementatie ervan gekozen voor een gefaseerde bemensing van de korpsonderdelen. De gouverneur is bevoegd te bepalen welke vacatures op welk moment worden opengesteld. Door een afweging te maken aan welke afdelingen prioriteit wordt gegeven bij het openstellen van vacatures, tegen het licht bezien van de gefaseerde bemensing, heeft de gouverneur zich niet schuldig gemaakt aan schending van het verbod van willekeur, het zorgvuldigheids- en het gelijkheidsbeginsel. Van de door [Appellant] genoemde gelijke gevallen is bovendien geen sprake, omdat deze collega’s werkzaam zijn op een andere afdeling dan [Appellant]. Verder is geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel. De gouverneur heeft dan ook na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen en daarbij niet gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. In hoger beroep heeft [Appellant] aangevoerd dat, anders dan het Gerecht heeft overwogen, sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheids-, het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel, en van het verbod van willekeur. [Appellant] werkt al jarenlang bij JZP en is sinds 2018 een gecertificeerd zedenrechercheur. Andere collega’s van verschillende afdelingen in een vergelijkbare positie werden wel direct in 2018 bevorderd tot hoofdagent, terwijl [Appellant] nog jaren moest wachten. Voor dit verschil in behandeling bestaat geen objectieve rechtvaardigingsgrond. Waarom de bemensing van het Bureau Integriteit en Bedrijfsveiligheid (BIV) en het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken (BFTO) prioriteit had, blijkt niet uit het inrichtingsplan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [Appellant] pas op 1 november 2021, toen hij is geplaatst in de functie van specialist bij JZP, voldeed aan alle eisen van Bijlage A bij het Landsbesluit rechtspositie politie (AB 2011, no. 46) om te worden bevorderd tot hoofdagent. Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de gouverneur bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid inzake de bevordering van [Appellant] redelijkerwijs had moeten uitgaan van de ingangsdatum van 1 september 2018.
4.2.
Wat [Appellant] in hoger beroep aanvoert is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Het Gerecht is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van het Gerecht en in de overwegingen, zoals in 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De Raad voegt daar overigens nog het volgende aan toe.
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft [Appellant] een brief van korpschef [X] over zijn rechtspositie overgelegd, gedateerd op 1 juli 2024. Hierin heeft de korpschef aan DRH bericht dat de vaststelling van de rechtspositie van [Appellant] voor zijn tijd als korpschef heeft plaatsgevonden, maar dat hij het advies van 4 maart 2024 van de coördinator [Y], steunt. Dit advies luidt dat bij een correcte implementatie van het inrichtingsplan [Appellant] in aanmerking komt voor plaatsing per 1 september 2018 als specialist bij JZP, zoals dat ook is gebeurd met een collega bij BFTO.
4.4.
De hiervoor bedoelde brief van de huidige korpschef geeft diens standpunt weer dat dateert van na het bestreden besluit en dat overigens afwijkt van het aan dit besluit ten grondslag liggende standpunt van zijn voorganger, [Z]. De Raad kan slechts het bestreden besluit toetsen op grond van de feiten en omstandigheden ten tijde van dat besluit, waarbij die toets, gelet op het discretionaire karakter van de bevoegdheid die de gouverneur ten aanzien van bevorderingen heeft, terughoudend dient te zijn. Niettemin kan het nieuw ingenomen standpunt van de (huidige) korpschef de gouverneur aanleiding geven om terug te komen op zijn besluit ten aanzien van de ingangsdatum van de bevordering. Het ligt op de weg van [Appellant] om daartoe een verzoek aan de gouverneur te doen.
4.5.
Nu het hoger beroep niet slaagt, moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.