ECLI:NL:ORBAACM:2025:1

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
SXM2024H00020
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevorderingsverzoeken van ambtenaren bij de Minister van Justitie van Sint Maarten

In deze uitspraak beoordeelt de Raad voor de Rechtspraak het hoger beroep van zes appellanten, allen werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing van de Minister van Justitie op hun bevorderingsverzoeken, die zij in augustus 2023 hadden ingediend. Het Gerecht had hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het van mening was dat de minister inmiddels op hun verzoeken had beslist. De Raad oordeelt echter dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de appellanten geen procesbelang meer hadden. De Raad stelt vast dat er nog niet is beslist op de bevorderingsverzoeken van de appellanten, en dat de brieven van de minister van 2 januari 2024 enkel betrekking hadden op correctieverzoeken en niet op de bevorderingsverzoeken zelf. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en draagt de minister op om binnen twee maanden een landsbesluit te nemen over de bevorderingsverzoeken. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten in hoger beroep.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr)
Uitspraakdatum: 15 januari 2025
Zaaknummer: SXM2024H00020

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN SINT MAARTEN

uitspraak

op het hoger beroep van:

[appellant 1]

[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
[appellant 5],
[appellant 6],
allen wonend in Sint Maarten,
appellanten,
gemachtigde: D.W.O. Francisca,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (Gerecht) van 5 februari 2024, SXM202301112- GAZ00014/2023 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellanten,
en

de Minister van Justitie van Sint Maarten

geïntimeerde (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon, advocaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de Raad het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van het Gerecht. Het Gerecht heeft het bezwaar van appellanten tegen het uitblijven van een beslissing van de minister op hun bevorderingsverzoeken (fictieve weigering) niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Gerecht hadden appellanten geen belang meer bij de beoordeling van hun bezwaar, omdat de minister inmiddels op hun bevorderingsverzoeken had beslist.
1.1.
De minister heeft op het hoger beroep gereageerd met een contramemorie.
1.2.
Partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
1.3.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 november 2024 vanuit het gerechtsgebouw in Curacao. Appellant genoemd onder 5 was daar aanwezig evenals de gemachtigde van appellanten. Appellanten, genoemd onder de nummers 1 tot en met 4, hebben via een videoverbinding vanuit het gerechtsgebouw in Sint Maarten deel genomen aan de zitting. Namens de minister was daar ook aanwezig mr. C.M. Gibbs, kantoorgenoot van mr. Brandon.

Beoordeling door de Raad

2. De Raad beoordeelt het hoger beroep aan de hand van de beroepsgronden van appellanten.
3.1.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellanten slaagt. Anders dan het Gerecht oordeelt de Raad dat appellanten nog wel belang hadden bij een beoordeling van hun bezwaar tegen de fictieve weigering.
3.2.
Hierna legt de Raad dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1.
Appellanten werken allen al jarenlang bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius (KPSM). Zij zijn al langere tijd ingeschaald in schaal 7p. In maart 2023 hebben appellanten in verband met de inwerkingtreding van een gewijzigd rechtspositiebesluit voor de politie in Sint Maarten een plaatsingsaanbod ontvangen. Dit aanbod houdt voor appellanten in de kern in dat zij ongewijzigd worden ingeschaald in schaal 7p. Appellanten zijn het daar niet mee eens. Uitdrukkelijk is in het plaatsingsaanbod vermeld dat om een correctie van het plaatsingsaanbod kan worden verzocht. Dit verzoek kan echter niet als bezwaar tegen het aanbod worden aangemerkt. Appellanten hebben allen in maart 2023 correctieverzoeken ingediend.
4.2.
Appellanten hebben daarnaast op 1 dan wel 7 augustus 2023 elk afzonderlijk de minister verzocht hun rechtspositie recht te trekken door hen met ingang van 1 januari 2018, of eerder, te bevorderen in schaal 8p, trede 8 (bevorderingsverzoeken). Appellanten doen daarbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel en op de bevorderingsregels in het inmiddels niet langer op appellanten van toepassing zijnde Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000.
4.3.
Omdat een beslissing op de bevorderingsverzoeken uitbleef hebben appellanten op 13 oktober 2023 bezwaar gemaakt bij het Gerecht tegen de fictieve weigering.
4.4.
De minister heeft appellanten afzonderlijk met een brief van 17 november 2023 verzocht hun bevorderingsverzoek met stukken te onderbouwen. Appellanten hebben in hun reactie van 3 december 2023 gesteld dat zij niet beschikken over de gevraagde stukken.
4.5.
Op 2 januari 2024 hebben appellanten, ook elk afzonderlijk, een brief ontvangen. Deze brief was voorzien van hun naam, id-nummer en een paraaf. In deze brief is vermeld dat het correctieverzoek wordt afgewezen en het plaatsingsaanbod wordt gehandhaafd.
Wat heeft het Gerecht geoordeeld?
5. Het Gerecht heeft met de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellanten tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Gerecht hadden appellanten geen belang meer bij de beoordeling van hun bezwaar. Het Gerecht wijst daarbij op de brieven van 2 januari 2024. Het Gerecht heeft deze brieven aangemerkt als afwijzende beslissingen op de bevorderingsverzoeken van appellanten. Met de bezwaarprocedure hadden appellanten bereikt wat ze wilden bereiken, namelijk het afdwingen van een beslissing op hun bevorderingsverzoeken.
Wat voeren appellanten in hoger beroep aan tegen de aangevallen uitspraak?
6. Appellanten stellen dat het Gerecht in de aangevallen uitspraak de brieven van 2 januari 2024 ten onrechte heeft aangemerkt als afwijzende beslissingen op hun bevorderingsverzoeken. De brieven zien er niet uit als een officieel, authentiek document en volgens appellanten zijn ze niet afkomstig van de minister. Bovendien zien de brieven inhoudelijk op een afwijzing van de correctieverzoeken, gedaan naar aanleiding van het plaatsingsaanbod. Er is volgens appellanten dus nog steeds niet beslist op hun bevorderingsverzoeken. Het Gerecht heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Wat is het standpunt van de minister over het hoger beroep?
7
.De minister stelt zich in de kern op het standpunt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellanten tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk is. Zoals ook op de zitting uiteen is gezet, moeten de brieven van 2 januari 2024 in verband gebracht worden met de correctieverzoeken van appellanten in maart 2023. Deze correctieverzoeken zagen op het door appellanten ontvangen plaatsingsaanbod. De minister heeft verder uiteengezet dat hij niet kan beslissen op de bevorderingsverzoeken omdat appellanten deze verzoeken in het kader van het plaatsingsaanbod hebben ingediend en niet met stukken nader hebben onderbouwd, zoals de minister hen had verzocht. Bovendien hebben appellanten de minister geen redelijke termijn gegund om te beslissen. De minister verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te bevestigen al dan niet met verbetering van gronden.
Wat is het oordeel van de Raad?
8.1.
De Raad stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de brieven van 2 januari 2024 een reactie inhouden op de door appellanten in maart 2023 ingediende correctieverzoeken. Deze verzoeken zagen op het aan hen gedane aanbod tot plaatsing onder het nieuwe rechtspositiebesluit. De Raad ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De tekst en inhoud van de brieven, waarin overigens de ondertekening door het bevoegd gezag ontbreekt, hebben overduidelijk uitsluitend betrekking op de correctieverzoeken van appellanten.
8.2.
Dit betekent dat appellanten terecht hebben aangevoerd dat er nog niet is beslist op hun bevorderingsverzoeken en het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen procesbelang meer hadden bij de beoordeling van hun bezwaar tegen de fictieve weigering. Omdat nog niet is beslist op de bevorderingsverzoeken komt de Raad niet toe aan een bespreking van de argumenten van appellanten op grond waarvan zij menen voor een bevordering in aanmerking te komen.
Conclusie
9.1.
De slotsom is dat het Gerecht het bezwaar tegen de fictieve weigeringen met betrekking tot de bevorderingsverzoeken ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen. Vervolgens ligt de vraag voor wat dat betekent voor dit geschil.
9.1.1.
De verplichting om op de bevorderingsverzoeken van appellanten van 1 en 7 augustus 2023 te beslissen blijft bestaan. Ook indien appellanten hun gemotiveerde verzoek niet verder met stukken kunnen onderbouwen, ontslaat dit het bevoegd gezag er niet van hierop te beslissen. In zoverre volgt de Raad dus niet het standpunt van de minister dat het bezwaar op andere gronden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.1.2.
Appellanten hebben de Raad nog verzocht de minister op te dragen om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op hun bevorderingsverzoeken onder het opleggen van een dwangsom. De Raad overweegt op dit punt dat uit artikel 13 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht volgt dat een bevordering geschiedt bij landsbesluit. Een landsbesluit moet worden genomen door de gouverneur van Sint Maarten. Nu de gouverneur geen procespartij was in deze zaak kan Raad niet, zelf voorziend, bepalen dat de gouverneur binnen een redelijke termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een beslissing neemt op de bevorderingsverzoeken. De Raad draagt de minister daarom op bij de gouverneur te bespoedigen dat deze binnen twee maanden een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van appellanten neemt. Indien appellanten het niet eens zijn met dit besluit kunnen zij daartegen bezwaar maken bij het Gerecht. In die procedure kan, anders dan in dit hoger beroep, de onderbouwing van appellanten van hun bevorderingsverzoek aan de orde komen.
10. De minister moet de proceskosten van appellanten in hoger beroep vergoeden. De proceskosten bedragen NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, NAf 700,- per punt).

Beslissing

De Raad van Beroep:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet bezwaar tegen de fictieve weigeringen
gegrond;
-
draagtde minister
opbij de gouverneur te bespoedigen dat deze binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van appellanten neemt.
-
veroordeeltde minister van Justitie tot vergoeding van de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van NAf 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mrs. P. Klik en M.A. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.