In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin haar verzoek om een gratificatie over het jaar 2019 was afgewezen. De regering van Curaçao had het verzoek afgewezen op basis van het standpunt dat [appellante] niet dezelfde prestaties had geleverd als haar collega’s, die wel een gratificatie hadden ontvangen. Het Gerecht had de rechtsgevolgen van het vernietigde gratificatiebesluit in stand gelaten, wat [appellante] betwistte. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelde dat de regering niet aannemelijk had gemaakt dat de werkbelasting van [appellante] in de piekperiode van 2019 afweek van die van haar collega’s. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het gratificatieverzoek niet standhield en droeg de regering op om opnieuw te beslissen op het verzoek van [appellante]. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar gegrond, waarbij de regering werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellante].