In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Minister van Onderwijs en Sport en [betrokkene], een onderwijzeres die aanspraak maakt op schadevergoeding in verband met een eerdere beschikking die door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba was vernietigd. De Minister had op 18 mei 2022 een beslissing genomen over de aanpassing van het inkomen van [betrokkene] na haar arbeidsongeschiktheid, maar deze beslissing werd door het Gerecht op 6 maart 2023 vernietigd. Op 19 april 2023 werd een nieuwe beslissing genomen, maar ook deze werd door [betrokkene] betwist.
Tijdens de zitting op 15 januari 2024 heeft de Minister een nieuwe beschikking overgelegd, waarin het inkomen van [betrokkene] werd aangepast naar 100% en de eerdere beschikking werd ingetrokken. Ondanks deze nieuwe beschikking, heeft het Gerecht geoordeeld dat [betrokkene] nog steeds belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking, omdat zij schadevergoeding voor gemaakte proceskosten eiste. Het Gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard en de Minister veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.
In hoger beroep heeft de Minister aangevoerd dat de bestreden beschikking niet meer bestond en dat het Gerecht [betrokkene] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er nog steeds belang bestond bij de vernietiging van de ingetrokken beschikking, omdat [betrokkene] aanspraak maakte op schadevergoeding. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en veroordeelde de Minister tot betaling van de proceskosten van [betrokkene].