ECLI:NL:ORBAACM:2024:24

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
AUA2023H00085
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing bevorderingsverzoek ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], de Gouverneur van Aruba, tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 20 maart 2023. [Appellant] heeft meerdere verzoeken gedaan om bevorderd te worden naar schaal 11 en hoger, maar deze zijn door de toenmalige minister van Arbeid, Cultuur en Sport afgewezen. In juli 2004 werd [appellant] op non-actief gesteld in verband met een arbeidsconflict en heeft hij diverse verzoeken gedaan om herplaatst te worden, maar zonder succes. Uiteindelijk ontving hij op 8 november 2016 een afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 13, waarop hij bezwaar maakte. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om bevordering moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen op de eerdere afwijzingen, maar dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die tot heroverweging nopen. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond.

In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat zijn verzoek van 8 november 2016 een verzoek om schadevergoeding betreft, maar de Raad van Beroep heeft geoordeeld dat dit verzoek niet in het bezwaarschrift is herhaald. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor de gevraagde immateriële schadevergoeding en wijst erop dat [appellant] een specifiek verzoek om schadevergoeding kan indienen bij de gouverneur. De uitspraak werd gedaan op 23 september 2024 door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 23 september 2024
Zaaknummers: AUA2023H00085

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[APPELLANT],

wonend in Aruba,
appellant (hierna: [appellant]),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
20 maart 2023, AUA202103641 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[appellant]
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster.

Procesverloop

[Appellant] heeft de aangevallen uitspraak op 24 april 2023 ontvangen en op 24 mei 2023 daartegen hoger beroep ingesteld.
De gouverneur heeft een contramemorie ingediend.
[Appellant] heeft nadere vragen van de Raad beantwoord en stukken overgelegd.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 29 augustus 2024. [Appellant] is verschenen. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
Appellant] is vanaf augustus 1989 als ambtenaar werkzaam geweest, laatstelijk bij de voormalige Directie Posterijen Aruba in de functie van Hoofd stafafdeling Personeel en Opleidingen, gewaardeerd op het niveau van schaal 10.
1.2. [
Appellant] heeft meerdere verzoeken gedaan om bevorderd te worden naar schaal 11 en hoger. De toenmalige minister van Arbeid, Cultuur en Sport heeft de bevorderingsverzoeken bij beschikkingen van 13 september 2002 respectievelijk 3 juli 2006 afgewezen (afwijzende beschikkingen). [Appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen.
1.3.
In juli 2004 is [appellant] de toegang tot zijn werkplek ontzegd in verband met – kort gezegd - een arbeidsconflict. [Appellant] is op 7 juli 2004 op non-actief gesteld. [Appellant] heeft daarna diverse verzoeken gedaan om herplaatst te worden, heeft sollicitaties verricht en over de afwijzing daarvan gerechtelijke procedures gevolgd. Het is [appellant] niet gelukt om herplaatst te worden.
1.4.
Met ingang van 28 december 2014 is [appellant] in verband met het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd eervol ontslag verleend.
1.5. [
Appellant] heeft de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu (minister) op 8 november 2016 een brief gestuurd. Daarin uit hij kritiek op de wijze waarop zijn herplaatsingsverzoeken zijn behandeld. [Appellant] stelt dat daarmee schade is toegebracht aan zijn loopbaanperspectieven en geeft de minister en de ministerraad in overweging hem per november 2011 in te schalen conform schaal 13, alhoewel de schade volgens hem veel groter is.
1.6.
Met de beschikking van 8 oktober 2021 (bestreden beschikking) heeft de minister van Financien, Economische Zaken en Cultuur gereageerd op het standpunt van [appellant] over zijn herplaatsingsverzoeken en heeft hij het verzoek van [appellant] om bevordering naar schaal 13 afgewezen. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat met de afwijzende beschikkingen de bevorderingsverzoeken van [appellant] al eerder zijn afgewezen. Daartegen heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt. De minister heeft geen aanleiding gezien om op de afwijzende beschikkingen terug te komen.
1.7. [
Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking. Hij stelt in zijn bezwaarschrift van 26 augustus 2022 dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven omdat de grondslag daarvan niet deugt. Zijn verzoek van 8 november 2016 kan niet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de afwijzende beschikkingen. Hij stelt daarbij dat de beschikking van 3 juli 2006 niet als beschikking kan worden aangemerkt en dat hij de beschikking van 13 september 2002 niet heeft ontvangen. Onder uitdrukkelijke wijziging van het petitum van zijn bezwaarschrift verzoekt [appellant] het Gerecht vast te stellen dat er nooit op zijn bevorderingsverzoeken naar de schalen 11, 12 en 13 is beslist en dat daarop nog steeds een beslissing moet worden genomen.
2. Het Gerecht heeft allereerst overwogen dat niet de minister maar de gouverneur bevoegd was om op het verzoek van [appellant] van 8 november 2016 te beslissen. Het bevoegdheidsgebrek is echter door de gemachtigde van de minister geheeld. Het Gerecht is net als de gouverneur van mening dat het bevorderingsverzoek van [appellant] moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen op de afwijzende beschikkingen. Bij zijn verzoek heeft [appellant] geen nieuwe feiten gesteld die tot heroverweging van de afwijzende beschikkingen nopen. Het Gerecht heeft het bezwaar van [appellant] tegen de bestreden beschikking dan ook ongegrond verklaard.
3.1. [
Appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn verzoek van 8 november 2016 ziet op een verzoek om hem bij wijze van schadevergoeding vanaf november 2011 te bevorderen naar schaal 13. Hij heeft hiermee niet beoogd dat de gouverneur terugkomt op de afwijzende beschikkingen. De bestreden beschikking betreft geen beslissing op zijn verzoek van 8 november 2016. Als grond voor de schadevergoeding voert hij aan dat hem de mogelijkheid is ontnomen om herplaatst te worden wat negatieve gevolgen heeft gehad voor zijn loopbaan. Daardoor heeft hij schade geleden tot een totaalbedrag van Afl. 152.820,-. Met de op 22 augustus 2024 ingestuurde stukken heeft [appellant] zijn schade herberekend en vastgesteld op Afl. 265.820,-. Daarbij heeft hij ook om immateriële schadevergoeding verzocht. De bestreden beschikking is volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd en dat heeft het Gerecht in de aangevallen uitspraak niet onderkend. [Appellant] verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak en de bestreden beschikking te vernietigen en de door hem verzochte schadevergoeding toe te wijzen.
3.2.
De gouverneur erkent dat [appellant] op 8 november 2016 weliswaar heeft verzocht hem bij wijze van schadevergoeding te bevorderen naar schaal 13, maar hij heeft dat verzoek niet in zijn bezwaarschrift tegen de bestreden beschikking herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De omvang van het geding wordt in de eerste plaats begrensd door de inhoud van de bestreden beschikking. In de bestreden beschikking wordt niet ingegaan op het verzoek van [appellant] hem bij wijze van schadevergoeding te bevorderen naar schaal 13. In zijn bezwaarschrift van 21 november 2021 is [appellant] hier echter niet tegen opgekomen. Dat heeft hij ook niet gedaan in zijn aanvulling op het bezwaar en zijn wijziging van het petitum op 26 augustus 2022 en evenmin in zijn contra-akte van 19 september 2022. Zijn vordering in bezwaar heeft [appellant] beperkt tot een opdracht van het Gerecht aan de gouverneur om te beslissen op zijn bevorderingsverzoeken. De Raad stelt daarom vast dat het Gerecht, gelet op de bestreden beschikking en de daartegen gerichte bezwaargronden, binnen de omvang van het geding is gebleven. Het Gerecht heeft dan ook terecht volstaan met een oordeel over de afwijzing van de door [appellant] verzochte bevordering.
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor de door [appellant] gevraagde immateriële schadevergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
5. De gouverneur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
6. Ter voorlichting aan partijen wijst de Raad erop dat de gemachtigde van de gouverneur ter zitting heeft aangegeven dat [appellant] desgewenst een specifiek en onderbouwd verzoek om schadevergoeding kan indienen bij de gouverneur.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en
mr. M.A. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.