In deze zaak gaat het om de toekenning van een gratificatie aan [betrokkene], een politieagent bij het Korps Politie Curaçao (KPC). De minister van Justitie had een gratificatie-beschikking afgegeven, waarin [betrokkene] met ingang van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2021 een gratificatie werd toegekend. De minister baseerde deze beslissing op een raadsbesluit en een voorlopige beleidsbrief, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao vernietigde deze beschikking, omdat de minister onvoldoende had onderbouwd dat [betrokkene] als lid van het Observatieteam (OT) was aangewezen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat [betrokkene] op de juiste wijze was ingedeeld als lid van het OT. De Raad concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat de gratificatie-beschikking correct was en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, met de opdracht aan de minister om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de gratificatie van [betrokkene]. De Raad oordeelde ook dat de minister de proceskosten van [betrokkene] moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing door de minister bij het toekennen van gratificaties aan ambtenaren, vooral in het kader van reorganisaties en functiewijzigingen binnen de politie. De Raad heeft de minister opgedragen om de situatie van [betrokkene] opnieuw te beoordelen en een nieuwe beslissing te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de eerder gemaakte afspraken en beleidswijzigingen.