In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij Bureau Guarda Nos Costa (GNC), die zich op 9 november 2021 ziek meldde met psychische klachten. Op 6 december 2021 werd zij arbeidsgeschikt verklaard, maar zij verscheen niet op haar werk. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie hield haar salaris in voor de maand december 2021, omdat zij ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba verklaarde het bezwaar gegrond voor de periode vóór 6 december 2021, maar niet voor de periode daarna. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat haar afwezigheid te wijten was aan haar werkgever, die haar niet had ingeroosterd.
De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelde dat appellante, na haar arbeidsgeschiktheidsverklaring, verplicht was om haar dienst te hervatten. De Raad stelde vast dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar afwezigheid gerechtvaardigd was. De gesprekken die zij had gevoerd met GNC waren pas na de inhouding van haar salaris en toonden niet aan dat zij tijdig actie had ondernomen om haar werk te hervatten. De Raad concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waardoor de inhouding van haar salaris vanaf 6 december 2021 werd gehandhaafd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.