ECLI:NL:ORBAACM:2023:65

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AUA2023H00048
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.H.M. van de Leur
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanpassing salaris ambtenaar na periode van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft de aanpassing van het salaris van de geïntimeerde, een ambtenaar die sinds 30 januari 2020 ziek was en in 2022 een aanpassing van haar salaris naar 90% ontving na 24 maanden arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de gouverneur terecht het salaris moest aanpassen naar 90% per 30 januari 2022, omdat de geïntimeerde na haar re-integratie per 1 december 2021 nog steeds als ziek werd beschouwd, ondanks dat zij aangepast werk verrichtte. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht, dat het bezwaar van de geïntimeerde gegrond had verklaard, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De Raad concludeerde dat de gouverneur de aanpassing van het salaris op basis van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) correct had uitgevoerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een arbeidsgeschiktheidsverklaring en de rol van de Sociale Verzekeringsbank in het proces van re-integratie.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 15 november 2023
Zaaknummer: AUA2023H00048

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

De Gouverneur van Aruba,

appellant (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
6 maart 2023, zaaknummer AUA202201708 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
de gouverneur
en

[Geïntimeerde]

wonend in Aruba,
geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]),
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis.

Procesverloop

De gouverneur heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 26 oktober 2023. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde werkt sinds 1 september 2005 als ambtenaar in vaste dienst bij de Dienst Technische Inspecties (DTI). Op 30 januari 2020 is geïntimeerde ziek geworden.
1.2.
De directeur van het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft geïntimeerde op 8 februari 2022 bericht dat haar inkomen per 30 januari 2022 dient te worden aangepast naar 90% van haar salaris, omdat zij op dat moment al 24 maanden is vrijgesteld van dienst wegens ziekte. Dit is geregeld in artikel 31, vierde lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda). Het te veel uitbetaalde salaris over 30 en 31 januari 2022 wordt teruggevorderd.
1.3.
In het landsbesluit van 29 april 2022 (bestreden beschikking), door Geïntimeerde ontvangen op 10 mei 2022, heeft de gouverneur de inhoud van de in 1.2 bedoelde brief van 8 februari 2022 vastgelegd. Geïntimeerde heeft tegen de bestreden beschikking op 6 juni 2022 bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 6 juni 2022 is Geïntimeerde arbeidsgeschikt verklaard en is haar inkomen aangepast naar 100%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover van belang, het bezwaar gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Geïntimeerde is van 30 januari 2020 tot 1 december 2021 onafgebroken arbeidsongeschikt geweest, en daarna van 4 tot en met 9 en van 14 tot en met 25 januari 2022. Uit het overgelegde overzicht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) was van 1 december 2021 tot 4 januari 2022 sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 1% wat daarna ook gedurende een aantal periodes het geval was. Bij dit percentage wordt ervan uitgegaan dat geïntimeerde (nagenoeg) volledig arbeidsgeschikt was. Nu de vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft geduurd tot 1 december 2021, omdat geïntimeerde daarna volledig arbeidsgeschikt was, en zij zich langer dan 30 dagen daarna weer ziek heeft gemeld, is voor de toepassing van enige korting op grond van artikel 31, vierde lid, van de Lvvda geen grond, aldus het Gerecht.
3. De gouverneur heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gouverneur herhaalt in hoger beroep dat geïntimeerde niet-ontvankelijk was in haar bezwaar voor zover dit gericht is tegen de inhouding op haar inkomen over de maanden maart en april 2022. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de bestreden beschikking vloeit immers voort dat het salaris gedurende twaalf maanden wordt aangepast naar 90% van het vol inkomen, dus ook in de maanden maart en april 2022. Het gemaakte bezwaar zag dus ook op die maanden.
4.2.
Inhoudelijk is tussen partijen in geschil of geïntimeerde per 1 december 2021 volledig arbeidsgeschikt was. Indien dat het geval was, heeft het Gerecht terecht vastgesteld dat vanaf die datum tot 4 januari 2022, toen geïntimeerde weer 100% arbeidsongeschikt was, meer dan 30 dagen zijn verstreken, zodat voor aanpassing van het salaris naar 90% geen grond was.
4.3.
De gouverneur heeft aangevoerd dat het Gerecht het in het SVB-overzicht van geïntimeerdes arbeidsongeschiktheid genoemde percentage van 1% arbeidsongeschiktheid ten onrechte heeft aangemerkt als volledige arbeidsgeschiktheid. 1% arbeidsongeschiktheid in het overzicht wil slechts zeggen dat geïntimeerde in een re-integratietraject zit. In het kader daarvan was ze feitelijk weliswaar voor 100% werkzaam, maar formeel nog steeds arbeidsongeschikt. Daardoor kon geïntimeerde elk moment terugvallen naar gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Ter zitting van de Raad is toegelicht dat de SVB geen arbeidsgeschiktheidsverklaring per 1 december 2021 heeft afgegeven. De leidinggevende van geïntimeerde kreeg bericht van de controle-arts over re-integratie van geïntimeerde totdat zij 100% arbeidsgeschikt kon worden verklaard. Geïntimeerde ging niet aan de slag op haar eigen werkplek, het archief, maar kreeg aangepast werk waarbij ze zich bezighield met checklists voor de voertuigkeuringen. Verder heeft geïntimeerde in haar brief van 1 maart 2022 aan de minister van Algemene Zaken, Innovatie en Overheidsorganisatie geschreven dat zij van november 2021 tot 3 januari 2022 75% arbeidsgeschikt was, waarbij ze voor ¾ dagen werkzaam was op advies van de controle-arts.
4.5.
Gelet op wat is overwogen in 4.4 acht de Raad aannemelijk dat de werkhervatting van geïntimeerde per 1 december 2021 plaatsvond in het kader van haar re-integratie in het werk en dat de SVB om die reden nog geen arbeidsgeschiktheidsverklaring heeft afgegeven. Dit impliceert dat geïntimeerde ook na 1 december 2021 wegens ziekte verhinderd was haar dienst uit te oefenen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Lvvda. De gouverneur heeft dan ook terecht op grond van artikel 31, vierde lid, aanhef en onder Ib van de Lvvda, het salaris van geïntimeerde per 30 januari 2022 moeten aanpassen naar 90% van het vol inkomen.
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep:
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. A.P. van der Pluijm-Vrede, leden, en uitgesproken in het openbaar op
15 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.