ECLI:NL:ORBAACM:2023:6

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
CUR2021H00381
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van ambtenaar op basis van strafvonnis en fraudeonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, de Regering van Curaçao, tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellante was sinds 1 oktober 1990 werkzaam als ambtenaar en was laatstelijk belast met het aanmaken van bestelbonnen. Na een onderzoek naar fraude met vervalste bestelbonnen, uitgevoerd door Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB), werd appellante op 13 december 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao veroordeeld voor diefstal en valsheid in geschrifte. Dit leidde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, evenals een schadevergoeding aan het bedrijf Better Deals.

Op 27 augustus 2020 maakte de regering bekend ontslag te willen verlenen aan appellante wegens ongeschiktheid, wat uiteindelijk op 1 oktober 2020 werd uitgevoerd. De regering baseerde dit ontslag op de ernstige plichtsverzuimen die appellante had gepleegd, zoals vastgesteld in het strafvonnis. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij niet gemachtigd was om bestelbonnen aan te maken en dat de regering een apart onderzoek naar haar geschiktheid had moeten instellen.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de regering voldoende bewijs had geleverd voor het ontslag, gebaseerd op de feiten uit het strafvonnis en het rapport van SOAB. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet over de benodigde eigenschappen en mentaliteit beschikte om haar functie als ambtenaar te vervullen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de regering werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante],

appellante,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 24 november 2021, CUR202004610 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Regering van Curaçao,geïntimeerde (hierna: de regering),gemachtigde: mr. H.W. Braam, advocaat

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2023. Appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [echtgenoot], de echtgenoot van appellante. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was sinds 1 oktober 1990 werkzaam als ambtenaar, laatstelijk in de functie van medewerker Management Ondersteuning-E bij de Uitvoeringsorganisatie Milieu en Natuurbeheer (MNB). In die functie was appellante belast met het aanmaken van bestelbonnen.
1.2.
Op 12 maart 2019 heeft het bedrijf Better Deals Curaçao N.V. (Better Deals) de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) geïnformeerd over een onderzoek naar fraude met vervalste bestelbonnen van GMN. Bij brief van gelijke datum heeft de minister van GMN (minister) Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB) opdracht gegeven te onderzoeken of de vervalste bestelbonnen van GMN afkomstig zijn. De bevindingen van SOAB zijn in een rapport van 30 april 2019 (rapport) neergelegd. Daaruit volgt dat in de periode 2016 tot en met 2018 in totaal 26 aankopen bij Better Deals zijn verricht met bestelbonnen van GMN die nooit zijn betaald. Slechts één van die aankopen is geregistreerd in de financiële administratie van de overheid, de overige 25 aankopen niet.
1.3.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 december 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao appellante veroordeeld wegens het meerdere malen plegen van diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van een valse order en het meerdere malen medeplegen van valsheid in geschrifte tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 160 uur. Verder heeft het Gerecht de vordering van Better Deals tot het betalen van een schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van NA
f50.000,- vermeerderd met wettelijke rente.
1.4.
Bij brief van 27 augustus 2020 heeft de regering het voornemen kenbaar gemaakt om appellante ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid. Daartegen heeft appellante verweer gevoerd.
1.5.
Bij landsbesluit van 1 oktober 2020 (ontslagbesluit) heeft de regering appellante met toepassing van artikel 103, eerste lid, aanhef onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) ontslag verleend. Daaraan heeft de regering ten grondslag gelegd dat appellante zich door haar gedraging en handelwijze schuldig heeft gemaakt aan ernstige plichtsverzuimen. Door de aard van de gepleegde strafbare feiten heeft appellante blijk gegeven over een bedenkelijke mentaliteit te beschikken die niet strookt met haar functie en heeft zij ernstige twijfel doen ontstaan over haar betrouwbaarheid en integriteit. De regering heeft geen vertrouwen meer in appellante als medewerker Management Ondersteuning-E en ook niet als ambtenaar in het algemeen.
2. Het Gerecht heeft het door appellante tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft overwogen dat vaststaat dat appellante zich aan de aan haar verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Zij heeft een actieve rol gehad bij het bewerkstelligen dat gedurende de periode maart 2016 tot en met december 2018 25 keer met bestelbonnen van GMN artikelen werden opgehaald bij Better Deals waardoor GMN in opspraak is gekomen en Better Deals financieel is benadeeld. Appellante heeft daarbij doelbewust gehandeld en begreep of behoorde te begrijpen dat zij misbruik maakte van haar functie om ten laste van anderen financieel voordeel te behalen. Appellante heeft voldoende tijd gehad om tot bezinning te komen, maar is pas gestopt toen de fraude ontdekt werd. Deze gedragingen van appellante rechtvaardigen de conclusie dat ze heeft nagelaten om de uit haar ambt voortvloeiende plichten nauwgezet en ijverig te vervullen en geven er blijk van dat ze niet over de eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikt om haar functie te vervullen, aldus het Gerecht.
3. In hoger beroep ontkent appellante dat zij de haar verweten gedragingen heeft begaan. Zij was gelet op haar functie niet gemachtigd om bestelbonnen aan te maken en heeft daarmee dus niet kunnen frauderen. Verder voert appellante aan dat de regering een apart onderzoek naar de geschiktheid van appellante had moeten instellen. Zij heeft haar functie immers voor 28 jaar naar volle tevredenheid uitgeoefend en is in die periode van onbesproken gedrag geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij een ongeschiktheidsontslag moet de regering concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
4.2.
De regering heeft aan het ontslagbesluit de bevindingen van het onderzoeksrapport van SOAB van 30 april 2019 ten grondslag gelegd. Ook zijn de in het onherroepelijk geworden strafvonnis van 13 december 2019 vastgestelde feiten en gedragingen aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegd. Gelet op de in dat strafvonnis vastgestelde feiten en gedragingen heeft de regering in het ontslagbesluit toereikend onderbouwd dat appellante niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van haar functie. Het was niet nodig daarvoor een aanvullend onderzoek in te stellen naar de geschiktheid van appellante. De regering heeft het ontslagbesluit dus mogen baseren op de vastgestelde feiten en gedragingen in het, overigens ten tijde van het genomen ontslagbesluit, reeds onherroepelijk geworden strafvonnis. Dat appellante hoger beroep had willen instellen tegen het strafvonnis maakt niet dat de regering niet van de in het strafvonnis vastgestelde feiten en gedragingen mocht afgaan. Het niet instellen van hoger beroep tegen het strafvonnis komt voor rekening en risico van appellante. Gelet op de in het strafvonnis vastgestelde feiten en gedragingen is de enkele ontkenning van appellante dat zij geen bestelbonnen heeft vervalst omdat zij daartoe niet gemachtigd zou zijn, onvoldoende.
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De regering hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en mr. M.A. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.