ECLI:NL:ORBAACM:2023:55

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
CUR2022H00208
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering bij Korps Politie Curaçao

In deze zaak heeft appellant, de Regering van Curaçao, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 6 juli 2022. Appellant verzocht om bevordering naar de functie van senior medewerker noodhulp/handhaving, welke hij sinds 1 februari 2014 feitelijk waarnam. De minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen formele waarneming was geformaliseerd en geen verzoek voor waarneming was ingediend door de leidinggevende. Het Gerecht heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de minister niet bevoegd was om te beslissen op het verzoek tot benoeming.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 14 juli 2023. Appellant is verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de regering werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en kantoorgenoot. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet formeel was belast met de waarneming van de seniorfunctie en dat er geen sprake was van een door noodzaak ingegeven feitelijke waarneming. De verklaringen van de teamleider en het hoofd wijkbureau gaven onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de waarneming noodzakelijk was. Bovendien werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de vergelijkbare gevallen niet gelijkwaardig waren aan die van appellant.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij geen veroordeling in proceskosten werd uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant]

wonende te Curaçao,
appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 6 juli 2022, CUR20204553 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

De Regering van Curaçao

(hierna: de regering),
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De regering heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die werd vergezeld door kantoorgenoot mr. A. Faria.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant werkte vanaf november 2019 als agent van politie in de functie van medewerker wijkteam.
1.2.
Bij landsbesluit van 28 oktober 2015 is appellant met ingang van 1 december 2013 benoemd in de functie van medewerker noodhulp/handhaving, schaal 6p, trede 15, bij wijkbureau Barber van het Korps Politie Curaçao (KPC).
1.3.
Appellant heeft de minister op 5 juni 2019 verzocht hem met ingang van 1 februari 2017 te benoemen in de functie van senior medewerker noodhulp/handhaving, schaal 8p (de seniorfunctie). Aan dit verzoek heeft appellant ten grondslag gelegd dat hij de seniorfunctie al sinds 1 februari 2014 waarneemt. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een verklaring van 12 mei 2019 van zijn teamleider, inspecteur [A] (teamleider) overgelegd. De teamleider verklaart dat hij appellant, na overleg met het hoofd wijkbureau Barber, hoofdinspecteur [B] (hoofd wijkbureau), vanaf 1 februari 2014 onafgebroken met de waarneming van de seniorfunctie heeft belast. De teamleider heeft daarbij een aantal taken genoemd die appellant heeft waargenomen en geadviseerd appellant te benoemen in de seniorfunctie. Het hoofd wijkbureau heeft met een verklaring van 20 mei 2019 in grote lijnen de verklaring van de teamleider bevestigd.
1.4.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen. Volgens de minister heeft een leidinggevende geen bevoegdheid om een medewerker, die naar zijn oordeel goed functioneert of de potentie heeft om op een hoger niveau te functioneren, te belasten met de uitvoering van een hogere functie. Er is nimmer een verzoek voor waarneming ingediend door de leidinggevende van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Niet de minister maar de regering is bevoegd op het verzoek tot benoeming van appellant in de seniorfunctie te beslissen. Ter zitting is het bevoegdheidsgebrek echter hersteld. Niet is voldaan aan het vereiste dat het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 22 van het Besluit rechtspositie KPNA 2000 (de minister) appellant heeft belast met de waarneming van de seniorfunctie. Uit de twee door appellant overgelegde verklaringen van de teamleider en het hoofd wijkbureau kan niet worden opgemaakt waarom de waarneming noodzakelijk was en welke taken van de seniorfunctie appellant heeft uitgevoerd. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat sprake was van door noodzaak ingegeven feitelijke waarneming. Evenmin slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de door appellant genoemde collega’s niet in dezelfde situatie verkeerden als appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet formeel is belast met de waarneming van de seniorfunctie. Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of het Gerecht terecht heeft overwogen dat er geen sprake was van door noodzaak ingegeven feitelijke waarneming.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep een nadere verklaring van het hoofd wijkbureau overgelegd van 16 november 2022. Hierin heeft het hoofd wijkbureau, zakelijk weergegeven, uiteengezet dat het bij het KPC de gewoonte is dat indien het noodzakelijk is dat een hogere functie wordt waargenomen, de teamleider of het hoofd wijkbureau een geschikte ambtenaar die functie laat waarnemen. Dit met het oog op efficiëntie, effectiviteit en ordelijkheid van de dienstverlening. In dit geval was waarneming noodzakelijk, omdat er in de ploeg van de teamleider zich maar één senior medewerker noodhulp/handhaving bevindt, terwijl het er volgens het inrichtingsplan KPC ten minste twee moeten zijn. De Raad heeft er weliswaar begrip voor dat de leiding van het wijkbureau een bezetting van de desbetreffende ploeg wenst zoals voorzien in het inrichtingsplan KPC, maar die wens is op zichzelf onvoldoende om in het geval van appellant te kunnen spreken van een door noodzaak ingegeven feitelijke waarneming. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel herhaald. Hij heeft daartoe verklaringen van leidinggevenden en collega’s van twee bij naam genoemde politieambtenaren overgelegd, die wel zijn benoemd in een seniorfunctie nadat zij deze functie feitelijk hadden waargenomen. Van gelijke gevallen is evenwel geen sprake, reeds omdat het bij de desbetreffende personen, anders dan bij appellant, ging om de benoeming in de functie van senior tactisch rechercheur LEC/VVC. Gelet op de functiebeschrijvingen van beide functies, gaat het inhoudelijk om verschillende functies die overigens ook in verschillende diensten van het KPC zijn ondergebracht. Bovendien is uit de overgelegde stukken niet af te leiden of voor het bevoegd gezag feitelijke waarneming van senior taken de doorslag heeft gegeven om deze collega’s in een senior functie te benoemen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.