In deze zaak heeft appellante, werkzaam als ambtenaar sinds 1 oktober 1990, een verzoek ingediend om een gratificatie toe te kennen in verband met haar 30-jarige ambtsjubileum. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur, omdat appellante per 1 oktober 2020 was ontslagen wegens ongeschiktheid, na een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor diefstal en valsheid in geschrifte. De aangevallen uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao verklaarde het bezwaar van appellante gegrond, maar oordeelde dat de regering in redelijkheid tot afwijzing van het gratificatieverzoek had kunnen komen, gezien de omstandigheden van fraude en strafrechtelijke veroordeling.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de circulaire over gratificaties niet vereist dat er sprake is van buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de regering op basis van artikel 75 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) de bevoegdheid heeft om een gratificatie toe te kennen, maar dat deze discretionair is. De Raad concludeerde dat de regering redelijkerwijs het verzoek om gratificatie kon afwijzen, gezien de ongeschiktheidsontslag van appellante.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De regering werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2023, in aanwezigheid van de griffier.