In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die als uitzendkracht werkzaam was bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De kern van het geschil was of het Gerecht zich terecht onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het bezwaar van appellante tegen een mondelinge mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin het aanbod tot indiensttreding werd ingetrokken.
De Raad oordeelde dat appellante niet als ambtenaar kon worden aangemerkt, omdat er geen aanstellingsbesluit was genomen. De Raad benadrukte dat volgens de Ambtenarenwet BES een ambtenaar moet zijn aangesteld door het bevoegd gezag. Appellante had weliswaar gesolliciteerd en was in de veronderstelling dat haar aanstelling tot stand was gekomen, maar het ontbreken van een formeel aanstellingsbesluit en de intrekking van het aanbod maakten dat de Raad geen bijzondere omstandigheden kon vaststellen die een aanstelling zouden rechtvaardigen.
De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat de formele regels voor aanstellingsbesluiten strikt moeten worden nageleefd, vooral in een kleine eilandelijke samenleving zoals Bonaire, en dat er geen evidentie was dat het bevoegd gezag de intentie had om de aanstelling van appellante te formaliseren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.