ECLI:NL:ORBAACM:2022:85

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
CUR2021H00186
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van medische kosten na dienstongeval

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellant om vergoeding van medische kosten na een dienstongeval. Appellant, die op 8 mei 2000 tijdens werktijd viel en schouderklachten overhield, had eerder een verzoek ingediend bij de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening van Curaçao. De minister had het verzoek afgewezen op basis van het ontbreken van een geneeskundige verklaring die de noodzaak van de behandelingen aantoonde.

Appellant had in zijn verzoek een factuur van orthopeed/traumatoloog F uit de Dominicaanse Republiek bijgevoegd, waarin de kosten van behandelingen tussen 2001 en 2008 werden gespecificeerd. De minister had echter geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat deze behandelingen medisch noodzakelijk waren. Tijdens de zitting op 12 augustus 2022 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar de Raad oordeelde dat hij geen medische verklaringen had overgelegd die de noodzaak van de behandelingen onderbouwden.

De Raad concludeerde dat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van de kosten en bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellant]

wonende te Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
19 mei 2021, CUR20200829 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening

geïntimeerde (hierna: de minister),
gemachtigde: J.G. Ricardo

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 12 augustus 2022. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 8 mei 2000 tijdens werktijd gevallen waaraan hij schouderklachten heeft overgehouden. De minister heeft het ongeval van appellant bij besluit van 19 december 2011 als dienstongeval aangemerkt. Daarbij heeft de minister vermeld dat de aan het dienstongeval verbonden noodzakelijke kosten in verband met, kort gezegd, medische behandelingen, met toepassing van de Regeling vergoeding, behandeling- en verplegingskosten overheidsdienaren (de Regeling), zoals die tot 1 februari 2013 van kracht was, volledig zullen worden vergoed.
1.2.
Op 25 januari 2016 heeft appellant de minister verzocht om vergoeding van de kosten van de medische behandelingen aan zijn schouder die hij in de jaren 2001 tot en met 2008 en in 2015 in de Dominicaanse Republiek heeft gemaakt (verzoek). Appellant heeft het verzoek enkele keren herhaald.
1.3.
Ter onderbouwing van de gemaakte medische kosten heeft appellant bij het verzoek een factuur van orthopeed/traumatoloog F gevoegd, die praktijk houdt in Santo Domingo (Dominicaanse Republiek). Deze factuur betreft een op verzoek van appellant door F opgesteld overzicht van de bedragen die F bij appellant in rekening heeft gebracht (factuur). Dit overzicht is uitgesplitst over 27 maanden in de periode van maart 2001 tot en met december 2008 en de maand november 2015. De bedragen variëren van $ 115,- tot $ 534,-. Het totaalbedrag van de factuur is $ 10.561,-.
1.4.
Bij besluit van 15 november 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft de minister, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat een geneeskundige verklaring ontbreekt waaruit de noodzaak van de te vergoeden behandelingen blijkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, worden kosten van een noodzakelijke medische behandeling in verband met een dienstongeval volledig vergoed.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de behandelingen van F aan zijn schouder medisch noodzakelijk waren. Ter zitting van de Raad heeft appellant uiteengezet dat hij zich met zijn schouderklachten in eerste instantie tot zijn huisarts E heeft gewend. Deze heeft hem voor verdere behandeling doorverwezen naar een medisch specialist. Appellant heeft toen orthopeed M geraadpleegd. Omdat deze zijn schouderklachten niet adequaat kon behandelen, heeft appellant zich in de Dominicaanse Republiek tot F gewend. F heeft appellant in de jaren 2001 tot en met 2008 aan zijn schouder behandeld. Pas toen de minister in 2011 had vastgesteld dat het ongeval in 2000 een dienstongeval betrof, heeft appellant F in 2015 verzocht om een overzicht van de door hem aan F betaalde kosten voor de behandelingen aan zijn schouder. Vervolgens heeft appellant de minister op 25 januari 2016 verzocht om vergoeding hiervan overeenkomstig de factuur.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat appellant met het in de factuur opgenomen overzicht van de door hem betaalde medische kosten en zijn toelichting daarop niet aannemelijk heeft gemaakt dat de behandelingen door F medisch noodzakelijk waren. Appellant heeft in dat verband geen enkele medische verklaring overgelegd, noch van E en M in Curaçao, noch van F in de Dominicaanse Republiek. Verder heeft appellant geen enkele omschrijving van of toelichting op de medische verrichtingen overgelegd die aan de afzonderlijk genoemde bedragen in de factuur ten grondslag liggen. Dat F daartoe niet (meer) in staat was komt voor rekening en risico van appellant.
4.4.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte was dat hij de noodzakelijkheid van de medische behandelingen moest onderbouwen, slaagt deze grond niet. Uit het bestreden besluit heeft appellant immers kunnen afleiden dat de noodzaak van de medische behandelingen een van de voorwaarden vormt om voor vergoeding van de kosten hiervan in aanmerking te komen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.