ECLI:NL:ORBAACM:2022:81

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AUA2021H00089
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinair ontslag van een politieambtenaar na strafrechtelijke veroordeling en plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar tegen het disciplinair ontslag van een politieambtenaar ongegrond werd verklaard. De appellant, die werkzaam was als onderinspecteur bij het Korps Politie Aruba, werd op 10 april 2019 aangehouden op verdenking van verduistering en het aannemen van steekpenningen. Na een reeks van disciplinaire maatregelen, waaronder een toegangsontzegging en schorsing, werd appellant op 2 november 2020 disciplinair ontslagen. Dit ontslag was gebaseerd op de vaststelling dat appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat werd ondersteund door bewijs uit strafrechtelijke onderzoeken, waaronder tapgesprekken en rapporten.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 juli 2022 behandeld, waarbij zowel de appellant als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De Raad concludeerde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die het Gerecht tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschreef het oordeel van het Gerecht dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:

[APPELLANT],

appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Croes, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 31 maart 2021, AUA202002928 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Gouverneur van Aruba,

verweerder,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2022. Appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was werkzaam als ambtenaar bij het Korps Politie Aruba (KPA), laatstelijk in de rang van onderinspecteur.
1.2.
Op 10 april 2019 is appellant aangehouden als verdachte van verduistering in dienstbetrekking en het aannemen van steekpenningen en in verzekerde bewaring gesteld. Op 18 april 2019 is hij daaruit ontslagen.
1.3.
Bij brief van 15 april 2019 heeft de korpschef appellant de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en voer- en vaartuigen van KPA ontzegd in verband met de jegens hem ingestelde strafrechtelijke en disciplinaire onderzoeken. De toegangsontzegging is bij brieven van 27 mei 2019, 5 juli 2019, 22 augustus 2019, 3 oktober 2019 en 11 november 2019 steeds met zes weken verlengd.
1.4.
Bij brief van 26 november 2019 heeft verweerder aan appellant kenbaar gemaakt dat uit het strafrechtelijke opsporings- en vervolgingstraject volgt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Appellant is in de gelegenheid gesteld zich tegen de hem verweten gedragingen te verantwoorden. Van die mogelijkheid heeft appellant geen gebruik gemaakt.
1.5.
Bij landsbesluit van 19 december 2019 heeft verweerder appellant in zijn ambt geschorst totdat er een beslissing is genomen over de disciplinaire strafoplegging. Appellant is daarbij opnieuw in de gelegenheid gesteld zich tegen de hem verweten gedragingen te verantwoorden. Van die mogelijkheid heeft appellant opnieuw geen gebruik gemaakt.
1.6.
Bij vonnis van 29 januari 2020 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (GEA) appellant wegens verduistering in dienstbetrekking van politieportofoons, het afgeven van deze portofoons aan een derde tegen betaling en passieve ambtelijke omkoping, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Bij vonnis van 13 december 2021 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (Hof) het vonnis van GEA, voor zover van belang, in stand gelaten. Appellant heeft beroep in cassatie tegen het vonnis van het Hof ingesteld bij de Hoge Raad. Deze heeft nog geen uitspraak gedaan.
1.7.
Bij landsbesluit van 2 november 2020 (ontslagbesluit) heeft verweerder appellant met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) met ingang van 2 november 2020 disciplinair ontslag opgelegd en bepaald dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair heeft verweerder appellant met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag verleend. Aan het ontslagbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat appellant met zijn onder 1.6 bedoelde gedragingen heeft getoond niet te beschikken over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie. Appellant heeft met zijn gedragingen de integriteit van zowel KPA, het Land als zichzelf ernstig geschaad alsmede het vertrouwen in hem als politieambtenaar en het imago van KPA. Verweerder heeft appellant daarom ongeschikt geacht voor de verdere uitoefening van zijn functie.
2. Het Gerecht heeft het door appellant tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Verweerder heeft het ontslagbesluit gegrond op processen-verbaal, tapgesprekken en rapporten uit het strafrechtelijk onderzoek, in het bijzonder tapverslagen van WhatsApp-gesprekken tussen onder meer appellant en de destijds verdachte in dat onderzoek. De uitwerking van de tapgesprekken is een correcte weergave van de WhatsApp-gesprekken. De verweten gedragingen vinden voldoende steun in de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksresultaten. Voldoende grondslag bestaat voor de overtuiging dat appellant een politieportofoon heeft weggenomen, deze aan een derde heeft verschaft en daarvoor een geldelijke vergoeding heeft verzocht, dan wel aangenomen. Niet is gebleken dat de gedragingen niet aan appellant kunnen worden toegerekend. Deze gedragingen heeft verweerder terecht als plichtsverzuim kunnen kwalificeren en ook heeft verweerder terecht gesteld dat appellant met zijn gedragingen het aanzien van het ambt als politieambtenaar en het imago van KPA in zijn algemeenheid ernstig heeft beschadigd. De disciplinaire straf van ontslag is evenredig in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep uitsluitend naar voren gebracht dat hij de hem verweten gedragingen niet heeft begaan. Daarmee heeft appellant geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom het Gerecht tot een ander oordeel had moeten komen. In de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht deugdelijk gemotiveerd waarom verweerder op basis van de dossierstukken de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, waarom dat plichtsverzuim oplevert en waarom de disciplinaire straf van ontslag evenredig is in verhouding tot de aard en het ernst van het door appellant gepleegde plichtsverzuim. De Raad onderschrijft het oordeel van het Gerecht en de overwegingen waarop dit oordeel rust, en volstaat met een verwijzing daarnaar.
5. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.