ECLI:NL:ORBAACM:2022:77

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AUA2021H00063
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om gratificatie wegens extra verrichte werkzaamheden door ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D.G. Croes, heeft verzocht om een gratificatie voor extra werkzaamheden die hij zou hebben verricht in de periode van 1 april 2017 tot en met 20 juli 2017. De minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu had eerder dit verzoek afgewezen, omdat de werkzaamheden van de functies landmeetkundige opnemer en meetploegleider A elkaar overlappen. Het Gerecht heeft het bezwaar van de appellant deels gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand gelaten, omdat er geen sprake was van formeel en volledig waarnemen van een functie zoals bedoeld in de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 juli 2022 behandeld. De Raad oordeelt dat de minister in de bestreden beschikking het verzoek om gratificatie terecht heeft afgewezen. De Raad stelt vast dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij extra werkzaamheden heeft verricht die niet onder zijn functiebeschrijving vallen. De beslissing van de minister om geen gratificatie toe te kennen is een discretionaire bevoegdheid, die terughoudend moet worden getoetst. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, omdat het Gerecht geen oordeel heeft gegeven over het afgewezen verzoek om gratificatie. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:

[APPELLANT],

appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Croes, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 15 maart 2021, AUA202001824 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Gouverneur van Aruba,

verweerder,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld..
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2022. Appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 maart 2017 op basis van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst werkzaam bij de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie (DLV). Bij landsbesluit van 20 juli 2017 is appellant per 1 april 2017 aangesteld als ambtenaar in de rang van technisch opzichter 1ste klasse.
1.2.
Bij brief van 29 oktober 2018 heeft appellant de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (de minister) verzocht om aan hem een vergoeding toe te kennen voor verrichte werkzaamheden die niet bij zijn functie van landmeetkundige opnemer behoren, maar bij de hogere functie van meetploegleider A.
1.3.
Bij beschikking van 3 juli 2019 (bestreden beschikking) heeft de minister besloten dat het verzoek om een gratificatie niet voor inwilliging vatbaar is, omdat de werkzaamheden van de functies landmeetkundige opnemer en meetploegleider A elkaar overlappen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover in hoger beroep van belang, het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd, omdat die beschikking niet door het bevoegde gezag is gegeven. Het Gerecht heeft vervolgens aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand te laten. Er is namelijk geen sprake geweest van formeel en volledig waarnemen van een functie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat de minister in de bestreden beschikking het verzoek van appellant om een gratificatie heeft afgewezen en daarbij niet heeft besloten op het verzoek om een waarnemingstoelage. Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellant geen recht heeft op een waarnemingstoelage in de periode van 1 april 2017 tot en met 20 juli 2017. Partijen zijn echter verdeeld over het antwoord op de vraag of appellant een gratificatie toekomt voor de, naar hij stelt, extra werkzaamheden die hij heeft verricht in voornoemde periode.
4.2.
Op grond van artikel 75, eerste en tweede lid, onder b, van de Lma kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met een gratificatie.
4.3.
Het al dan niet toekennen van een gratificatie is een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dat betekent dat de beslissing van verweerder om geen gratificatie toe te kennen terughoudend moet worden getoetst. De toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder redelijkerwijs tot afwijzing van het verzoek om een gratificatie heeft kunnen komen.
4.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant in de periode van 1 april 2017 tot en met 20 juli 2017 niet méér werkzaamheden heeft verricht dan de werkzaamheden die onder zijn functiebeschrijving vallen. De extra werkzaamheden waar appellant op doelt, vallen zowel onder de functie van landmeetkundige opnemer als de hogere functie van meetploegleider A. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat wel sprake is van extra werkzaamheden die niet onder zijn functiebeschrijving vallen. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het verzoek van appellant om een gratificatie redelijkerwijs niet heeft kunnen afwijzen. Dat appellant goed heeft gefunctioneerd, zoals wordt beaamd door de directeur van DLV, maakt dat niet anders. Dit laat overigens onverlet dat appellant verweerder opnieuw kan verzoeken om een gratificatie.
5. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Evenwel met verbetering van de gronden, omdat het Gerecht geen oordeel heeft gegeven over het afgewezen verzoek om een gratificatie.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.