ECLI:NL:ORBAACM:2022:75

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AUA2021H00036
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in ambtenarenzaken

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, de Gouverneur van Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de appellant tegen een disciplinaire maatregel niet-ontvankelijk was verklaard. De disciplinaire maatregel, opgelegd bij landsbesluit van 25 september 2020, betrof een gedeeltelijke inhouding van inkomen op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

De Raad heeft vastgesteld dat het pro forma bezwaarschrift van de appellant geen concrete gronden bevatte, ondanks dat hij in de gelegenheid was gesteld om deze aan te vullen. De Raad oordeelde dat de verwijzing naar de verantwoording in het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van artikel 44 van de Landsverordening. De appellant had niet voldoende onderbouwd waarom de weerlegging van zijn verantwoording onjuist of onvoldoende zou zijn. Hierdoor was het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door het Gerecht.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad besloot dat de verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van concrete gronden bij een bezwaarschrift in ambtenarenzaken.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:

[APPELLANT],

appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld, rechtsbijstandverlener,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 22 februari 2021, AUA202002814 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Gouverneur van Aruba,

verweerder,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2022. Appellant en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is werkzaam als ambtenaar bij Departamento di Aduana.
1.2.
Bij landsbesluit van 25 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder appellant met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen opgelegd.
2. Het Gerecht heeft het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De gronden waarop het bezwaar rust, zijn, ondanks dat appellant daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet ingediend. Aan de vereisten van artikel 44 van de La is niet voldaan, aldus het Gerecht.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Volgens hem is het Gerecht ongemotiveerd voorbij gegaan aan het feit dat hij in het bezwaarschrift heeft verwezen naar zijn verantwoording zoals die is opgenomen in het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de La houdt het bezwaarschrift in de gronden waarop het bezwaar rust.
Op grond van artikel 45 van de La wijst de rechter de inzender van een bezwaarschrift die de voorschriften in artikel 44 niet in acht heeft genomen, op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Op grond van artikel 46, eerste lid, van de La kan degene die het door hem gepleegde verzuim niet binnen de termijn heeft hersteld, in zijn bezwaar nietontvankelijk verklaard worden.
4.2.
Bij brief van 6 november 2020 heeft de gemachtigde van appellant een pro forma bezwaarschrift ingediend. Daarin is vermeld dat in de eerste plaats wordt verwezen naar hetgeen is aangevoerd bij zijn verantwoording en deels is opgenomen in het bestreden besluit. Deze verantwoording is niet bij het bezwaarschrift gevoegd. Verder heeft hij het Gerecht verzocht hem een termijn te gunnen voor het indienen van de aanvullende gronden van het bezwaar. Bij brief van 10 november 2020 is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar uiterlijk op 22 december 2020 in te dienen. Daarbij is vermeld dat wanneer van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De gronden van het bezwaar zijn niet aangevuld.
4.3.
Aan de motivering van een bezwaarschrift worden geen hoge eisen gesteld. Ook als de gronden van het bezwaarschrift slechts summier zijn, is voldaan aan het in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de La gestelde vereiste, tenzij het bezwaarschrift geen zodanig concrete grond bevat dat daarop gereageerd kan worden. Het pro forma bezwaarschrift van appellant van 6 november 2020 bevat geen zodanig concrete grond. Een enkele verwijzing naar een verantwoording zoals die deels is opgenomen in het bestreden landsbesluit is onvoldoende. In het bestreden besluit is ingegaan op de verantwoording van appellant en in zijn bezwaarschrift had hij moeten aanvoeren waarom de weerlegging van zijn verantwoording onjuist of onvoldoende zou zijn. Dat heeft appellant niet gedaan. Het betoog slaagt niet.
5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en
mr. A.H.M. van de Leur, leden, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.