ECLI:NL:ORBAACM:2022:71

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00310
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens het niet indienen van gronden door de minister

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao. De minister had op 6 augustus 2021 een toegangsontzegging van drie maanden opgelegd aan de betrokkene. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao verklaarde het bezwaar van de betrokkene tegen deze beslissing gegrond en nietigde de toegangsontzegging op 8 oktober 2021. De minister ging in hoger beroep, maar heeft nagelaten binnen de gestelde termijn gronden tegen de aangevallen uitspraak in te dienen. De Raad heeft de minister herhaaldelijk verzocht om deze gronden in te dienen, maar de minister heeft hier geen gehoor aan gegeven en ook geen uitstel aangevraagd. Hierdoor heeft de Raad, op basis van artikel 106, eerste lid, van de RAr, het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO

Beschikking

op grond van artikel 106, eerste lid, van de RAr in het hoger beroep van:

de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,

appellant (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
8 oktober 2021, CUR202102189 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
de minister,
en

[Betrokkene]

wonend te Curaçao,
geïntimeerde (hierna: betrokkene),
gemachtigden: mr. D. Doornbos en mr. B. Nagelmakers

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2021 heeft de minister betrokkene een toegangsontzegging voor de duur van drie maanden opgelegd. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing gegrond verklaard en de toegangsontzegging nietig verklaard.
De gemachtigde van de minister heeft op 11 oktober 2021 een pro-forma hoger beroepschrift ingediend. Daarbij is verzocht om een termijn waarbinnen de gronden moeten worden ingediend.
De Raad heeft de minister bij brief van 18 oktober 2021 verzocht om uiterlijk 18 november 2021 een aanvullend hoger beroepschrift in te dienen.
Bij brief van 23 december 2021 heeft de Raad de minister nogmaals verzocht binnen vier weken na dagtekening van de brief gronden van het hoger beroep in te dienen.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 104, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAr houdt het beroepschrift de gronden in waarop het hoger beroep berust.
1.2.
Op grond van artikel 105 van de RAr wijst de voorzitter van de Raad de inzender van een beroepschrift, die de voorschriften van artikel 104 van de RAr niet in acht heeft genomen, op het verzuim en nodigt hem uit dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
1.3.
De Raad kan zonder nader onderzoek, met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de RAr, degene die niet heeft voldaan aan het verzoek van de voorzitter van de Raad het verzuim als bedoeld in artikel 104 van de RAr binnen de gegeven termijn te herstellen, niet-ontvankelijk verklaren.
1.4.
Bij de onder het procesverloop genoemde brieven van 18 oktober 2021 en 23 december 2021 heeft de Raad de minister erop gewezen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien hij niet reageert op het verzoek om de gronden van het hoger beroep binnen de gegeven termijn in te dienen.
1.5.
De minister heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en evenmin om uitstel daarvoor verzocht.
1.6.
Nu de minister heeft nagelaten binnen de gegeven termijn gronden tegen de aangevallen uitspraak in te dienen, is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De Raad doet dan ook met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de RAr zonder verder onderzoek uitspraak bij beschikking.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter en J. Sybesma en P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.