ECLI:NL:ORBAACM:2022:65

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00084 tot en met CUR2021H00091
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gratificatie bij 25-jarig ambtsjubileum van politieambtenaren

In deze zaak gaat het om hoger beroep van acht appellanten, allen werkzaam bij de politie van Curaçao, die een gratificatie van 100% claimen in verband met hun 25-jarig ambtsjubileum. De appellanten hebben verzocht om deze gratificatie op basis van een circulaire van de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening, die hen recht zou geven op een maand vol inkomen. De minister heeft echter aangegeven dat het Rechtspositiebesluit van toepassing is, dat slechts een gratificatie van 50% toekent. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de hoger beroepen behandeld en geconcludeerd dat het Rechtspositiebesluit inderdaad van toepassing is en dat de circulaire niet kan worden ingeroepen om een hogere gratificatie te rechtvaardigen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met het convenant en dat er geen recht op een 100%-gratificatie kan worden ontleend aan de afspraken in het convenant. De Raad heeft ook overwogen dat de minister geen onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan die appellanten recht zou geven op de hogere gratificatie. De uitspraak bevestigt dat de appellanten recht hebben op de 50%-gratificatie zoals vastgesteld in het Rechtspositiebesluit.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak op de hoger beroepen van:

[Appellanten 1 tot en met 8]

allen wonende te Curaçao,
appellanten,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa, advocaat
tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 22 februari 2021, CUR202003401, CUR202003402, CUR202003403, CUR202003404, CUR202003405, CUR202003406, CUR202003407, CUR202003408 (aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen:
appellanten
en

de Minister van Justitie,

(hierna: de minister),
gemachtigde: mr. C.A. Peterson, advocaat

Procesverloop

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 16 juni 2022. Appellanten 2, 4, 6 en 8 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten waren allen werkzaam bij de toenmalige Dienst Openbaar Vervoer. Na 2010 werd deze Dienst geïntegreerd in de Uitvoeringsorganisatie Controle en Beveiliging. Met ingang van 1 januari 2014 is deze organisatie geïntegreerd in het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (GKPC). Bij die gelegenheid zijn appellanten allen bij Landsbesluit geplaatst in het GKPC.
1.2.
Bij brieven van 29 januari 2019 hebben appellanten de minister verzocht om hen een gratificatie toe te kennen in verband met hun 25-jarig ambtsjubileum op grond van de circulaire van 27 oktober 2011 van de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (circulaire) in plaats van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (Rechtspositiebesluit). Op grond van de circulaire bedraagt de desbetreffende gratificatie een maand vol inkomen (100%-gratificatie) in plaats van 50% van dat inkomen zoals geregeld in het Rechtspositiebesluit (50%-gratificatie). Bij brieven van 15 juli 2019 heeft de minister appellanten geantwoord dat op hen het Rechtspositiebesluit van toepassing is. Verder heeft de minister in deze brieven vermeld dat in het concept Besluit rechtspositie Politie Curaçao 2013 een voorstel tot wijziging van artikel 98 van het Rechtspositiebesluit is opgenomen. Bij formalisering van het nieuwe rechtspositiebesluit zal, gelet op artikel 8, eerste lid, van het Convenant Reorganisatie KPC (convenant), de gratificatie voor het ambtsjubileum van appellanten worden herberekend en aangepast.
1.3.
Bij Landsbesluiten van 18 juli 2019 (gratificatiebesluiten) heeft de Regering, met toepassing van het Rechtspositiebesluit, appellanten in verband met hun 25-jarig ambtsjubileum een 50%-gratificatie toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de bezwaren van appellanten tegen de brieven van 15 juli 2019, de bezwaren tegen de gratificatiebesluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. Op de rechtspositie van appellanten, die ambtenaar van politie zijn, is het Rechtspositiebesluit van toepassing en niet de circulaire. De minister heeft niet gehandeld in strijd met het convenant. Net als de circulaire is het convenant een samenstel van beleidsregels die de toepassing van het wettelijke Rechtspositiebesluit niet kan uitsluiten of beperken. De minister heeft niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat van een ondubbelzinnige toezegging van de minister niet is gebleken.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd voor zover het Gerecht de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is het Rechtspositiebesluit na
10 oktober 2010 van kracht gebleven als landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van het land Curaçao (zie de uitspraak van 1 april 2021, ECLI:NL:2021:ORBAACM:12). Anders dan appellanten hebben aangevoerd is het Rechtspositiebesluit dan ook op hun rechtspositie van toepassing geworden vanaf hun plaatsing in het GKPC per 1 januari 2014. De circulaire is daarom niet (meer) op hen van toepassing. De brochure van het Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening van 1 juli 2019 over het gratificatiebeleid op grond van de circulaire, waarin expliciet is opgenomen hoe het voor politieambtenaren afwijkende gratificatiebeleid luidt, betreft dan ook een verduidelijking van het overheidsbeleid, geen aanscherping ervan. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Appellanten hebben vervolgens aangevoerd dat zij aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het convenant het recht ontlenen op een 100%-gratificatie en niet op een 50%-gratificatie. In dit artikellid is immers bepaald dat de rechtspositie van de ambtenaar na de reorganisatie in zijn totaliteit niet ongunstiger mag zijn dan de bestaande rechtspositie. Appellanten zijn noodgedwongen geïntegreerd in het GKPC. Als dat niet was gebeurd hadden zij, gelet op de circulaire, recht gehad op een 100%-gratificatie.
4.2.1.
Het Gerecht heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad, met juistheid overwogen dat het convenant is aan te merken als een samenstel van beleidsregels dat betrekking heeft op de plaatsingsprocedure van (politie)ambtenaren en dus niet als een wettelijke regeling waarin de rechtspositie van ambtenaren in dienst van het GKPC is vastgelegd. Zoals onder 4.1 is overwogen, is de rechtspositie vastgelegd in het wettelijke Rechtspositiebesluit. Aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het convenant kan dus niet het recht worden ontleend op een 100%-gratificatie. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.3.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat aan de afspraak die in artikel 8, eerste lid, van het convenant is vastgelegd, namelijk dat appellanten volgens hen op geen enkele wijze achteruit konden gaan in hun rechtspositie, het gerechtvaardigde vertrouwen mochten ontlenen dat zij recht hadden op een 100%-gratificatie zoals die voorheen voor hen gold. Immers, het gaat om een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de minister die partij is bij het convenant.
4.3.1.
Appellanten hebben er terecht op gewezen dat in artikel 8, eerste lid, van het convenant is opgenomen dat partijen bij het convenant, te weten de minister en de vakbonden, de verantwoordelijkheid dragen voor het nakomen van de afspraken die in het convenant zijn opgenomen. De afspraak dat “de rechtspositie van de ambtenaar na de reorganisatie in zijn totaliteit niet ongunstiger mag zijn dan de huidige rechtspositie” is op zichzelf niet ondubbelzinnig als het gaat om de vraag of ook elk afzonderlijk onderdeel van de rechtspositie, zoals in dit geval de gratificaties bij ambtsjubilea, niet ongunstiger mag zijn dan voorheen. Aan de tekst van artikel 8, eerste lid, van het convenant kunnen appellanten daarom niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zij recht hebben op een 100%-gratificatie.
4.3.2.
De minister heeft echter in zijn onder 1.2 genoemde brieven van 15 juli 2019 te kennen gegeven dat bij formalisering van het nieuwe Besluit rechtspositie Politie Curaçao 2013 de gratificatie voor het 25-jarig ambtsjubileum van appellanten zal worden herberekend en aangepast. Naar het oordeel van de Raad betreft dit wel een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging waaraan appellanten de minister te zijner tijd mogen houden. Evenwel is er geen sprake van een onvoorwaardelijke toezegging die ertoe zou moeten leiden dat appellanten nu al recht hebben op een 100%-gratificatie. In zijn brief heeft de minister slechts melding gemaakt van een voorstel tot wijziging van het gratificatiebeleid bij ambtsjubilea in het concept van het nieuwe rechtspositiebesluit. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister daarover toegelicht dat nog geen sprake is van een definitief concept, dat onzeker blijft wat de inhoud van het nieuwe rechtspositiebesluit zal gaan worden en zelfs of er daadwerkelijk een nieuw rechtspositiebesluit zal gaan komen ter vervanging van het huidige Rechtspositiebesluit. Onder deze omstandigheden slaagt het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel niet.
4.4.
De slotsom is dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en
mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.