ECLI:NL:ORBAACM:2022:61

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00022
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bezwaar tegen uitblijven beschikking waarnemingstoelage

In deze zaak heeft appellante, wonende te Curaçao, op 16 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek om een waarnemingstoelage, ingediend op 17 juni 2019. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. De minister van Justitie, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 16 juni 2022, waarbij appellante aanwezig was met haar gemachtigde, mr. N.B. Louisa, en de minister vertegenwoordigd was door mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

De Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bezwaar van appellante ontvankelijk verklaard. De Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerecht voor verdere behandeling en de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep, tot een bedrag van NAf 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Raad overwoog dat het Gerecht ten onrechte had vastgesteld dat appellante binnen een jaar bezwaar had moeten indienen, terwijl uit de wet volgt dat een bezwaar dat binnen 30 dagen na de beslistermijn is ingediend, ontvankelijk is. Dit betekent dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt, en het Gerecht had het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[Appellante]
wonende te Curaçao,
appellante,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
17 december 2020, CUR202002056 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Minister van Justitie,

(hierna: de minister),
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo

Beslissing

De Raad van Beroep:
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar ontvankelijk;
  • wijstde zaak
    terugnaar het Gerecht om verder behandeld te worden;
  • veroordeeltde minister tot betaling van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van NAf 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Procesverloop

Appellante heeft op 16 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 17 juni 2019 om een waarnemingstoelage. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Zitting hadden mr. W.H. Bel, als voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik als leden.

Overwegingen

Het Gerecht heeft onder verwijzing naar artikel 41, tweede lid, van de RAr en de vaste jurisprudentie terecht overwogen dat bij gebreke van een wettelijke beslistermijn een weigering om te beschikken ontstaat na verloop van een periode die ligt tussen de vier maanden en een jaar na het indienen van een verzoek om een beschikking. Het Gerecht heeft hieraan de conclusie verbonden dat appellante binnen een jaar bezwaar had moeten indienen tegen het uitblijven van de beschikking op haar verzoek. Daarmee heeft het Gerecht niet onderkend dat uit artikel 41, eerste lid, van de RAr volgt dat een bezwaar dat binnen 30 dagen na de beslistermijn is ingediend, ontvankelijk is. Dit betekent in het geval van appellante dat zij vanaf het ontstaan van de weigering om te beschikken, vastgesteld op 17 juni 2020, tot uiterlijk 17 juli 2020 bezwaar kon maken. Het op 16 juli 2020 ingediende bezwaar was tijdig zodat het Gerecht het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
__________________________ ________________________
mr. W.H. Bel, voorzitter mr. M.F.G. Maes, griffier