In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ongeschiktheidsontslag van een appellant die sinds 8 februari 2012 werkzaam was als Teamleider HRM bij de Douane van Curaçao. De Regering van Curaçao had op 12 juni 2018 een landsbesluit genomen om appellant eervol te ontslaan op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 27 januari 2022, waarbij de appellant bijgestaan werd door zijn gemachtigde. De Regering werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een werknemer van de Douane. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven om te verkennen of herplaatsing van appellant mogelijk was. Na overleg heeft de Regering echter gesteld dat herplaatsing niet wenselijk was.
De Raad oordeelt dat de Regering onvoldoende concrete gedragingen heeft aangetoond die de ongeschiktheid van appellant voor zijn functie onderbouwen. De Raad stelt vast dat er weliswaar klachten waren over het functioneren van appellant, maar dat deze niet voldoende waren om te concluderen dat hij niet over de benodigde eigenschappen en mentaliteit beschikte. De Raad wijst erop dat appellant nooit een eerlijke kans op verbetering is geboden en dat de verstoring van de arbeidsrelatie tussen appellant en zijn leidinggevende een belangrijke rol heeft gespeeld in de gang van zaken. De Raad concludeert dat het ongeschiktheidsontslag niet in stand kan blijven en vernietigt de aangevallen uitspraak, waarbij het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard.
De Raad veroordeelt de Regering tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van NAf 2.800,-. De uitspraak is gedaan door de Raad in samenstelling van de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.