ECLI:NL:ORBAACM:2022:57

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
CUR2020H00172
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening plaatsingsbesluit binnen de politieorganisatie

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Regering van Curaçao tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellant, een Tactisch Rechercheur, had verzocht om herziening van een plaatsingsbesluit dat hem benoemde in zijn functie. Hij stelde dat hij in aanmerking kwam voor een hogere functie op basis van een verklaring van een voormalig hoofdinspecteur, die hij als nieuw gebleken feit aanvoerde. De Regering had dit verzoek afgewezen, omdat de verklaring niet als nieuw feit werd beschouwd en de appellant niet had aangetoond dat hij deze eerder had kunnen overleggen.

De Raad overwoog dat de verklaring van de hoofdinspecteur niet als nieuw gebleken feit kon worden aangemerkt, omdat appellant deze eerder had kunnen indienen in de bezwaarprocedure tegen het oorspronkelijke plaatsingsbesluit. Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de benoemingen van andere collega's voortvloeiden uit sollicitatieprocedures en bezwaarprocedures, wat de gevallen niet gelijk maakte. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bewijsstukken in bezwaarprocedures.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN CURAÇAO

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant]

wonende te Curaçao,
appellant,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
8 mei 2020, CUR201803941, in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de Regering),
gemachtigde: mr. S.I. da Costa Gomez, advocaat

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Regering heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting van 24 februari 2022 aan de orde gesteld waar partijen niet zijn verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In het kader van de overgang naar het nieuwe Gereorganiseerd Korps Politie Curaçao (GKPC) heeft de Regering bij landsbesluit van 28 oktober 2015 (plaatsingsbesluit) appellant met ingang van 1 december 2013 benoemd in de functie van Tactisch Rechercheur bij de Unit Lokaal Ernstige Criminaliteit (LEC), schaal 7p.
1.2.
Bij brief van 28 juli 2016 heeft appellant verzocht het plaatsingsbesluit te herzien en hem te plaatsen in de functie van Senior Tactisch Rechercheur LEC, schaal 8p. Bij dit verzoek heeft appellant een verklaring van 27 mei 2016 van voormalig hoofdinspecteur [X], Unithoofd LEC (hoofdinspecteur), gevoegd. Uit de verklaring van [hoofdinspecteur] is volgens appellant op te maken dat hij in de periode van oktober 2008 tot en met 2014 werkzaamheden heeft verricht die qua taakinhoud voor 2/3e deel passen binnen de functie van Senior Tactisch Rechercheur LEC, zodat hij in aanmerking komt voor plaatsing in die functie.
1.3.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de Regering het verzoek om herziening van het plaatsingsbesluit afgewezen. De Regering ziet de verklaring van [hoofdinspecteur] niet als een nieuw gebleken feit op grond waarvan moet worden teruggekomen van het plaatsingsbesluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. De verklaring van [hoofdinspecteur] kan niet als nieuw gebleken feit worden aangemerkt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij deze verklaring niet eerder in een bezwaarprocedure tegen het plaatsingsbesluit had kunnen overleggen. Verder heeft appellant pas ter zitting onder verwijzing naar een aantal concrete gevallen een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hieraan wordt in het belang van de goede procesorde voorbij gegaan.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat toen hij [hoofdinspecteur] destijds verzocht om een referentie, [hoofdinspecteur] hem verwees naar zijn voormalig leidinggevende, inspecteur [inspecteur Y]. Voges heeft appellant in het kader van de plaatsingsprocedure binnen het GKPC een evaluatieformulier, gedateerd 5 maart 2015, over appellants functioneren verstrekt. Dit formulier zag echter niet toe op de voor de plaatsing van belang zijnde periode van 2010 tot 2013 (referentieperiode), waarna appellant [hoofdinspecteur] opnieuw heeft verzocht om een referentie. Daaraan heeft [hoofdinspecteur] bij brief van 27 mei 2016 uiteindelijk voldaan. Deze brief vormt aanleiding om het plaatsingsbesluit te herzien.
4.2.
Daargelaten of appellant met de brief van [hoofdinspecteur] toereikend heeft onderbouwd dat hij in de referentieperiode merendeels werkzaamheden op het niveau van een Senior Tactisch Rechercheur heeft verricht, kan uit de brief niet worden afgeleid dat appellant [hoofdinspecteur] al eerder had verzocht om een referentie, maar dat [hoofdinspecteur] appellant daarvoor had verwezen naar [inspecteur Y]. Bovendien had [inspecteur Y] het evaluatieformulier opgesteld ruimschoots voordat de Regering het plaatsingsbesluit heeft genomen. Niet valt dan ook in te zien waarom appellant niet direct nadat hij van [inspecteur Y] het evaluatieformulier had gekregen, [hoofdinspecteur] heeft benaderd voor een referentiebrief. Appellant had deze brief dan tijdig kunnen inbrengen in de plaatsingsprocedure voorafgaand aan het plaatsingsbesluit dan wel in een bezwaarprocedure tegen het plaatsingsbesluit. Het Gerecht heeft dan ook met juistheid overwogen dat de brief van [hoofdinspecteur] geen nieuw gebleken feit vormt die voor de Regering aanleiding had moeten vormen om terug te komen van haar plaatsingsbesluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.3.
Appellant heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar een aantal collega’s die wel in de functie van Senior Tactisch Rechercheur zijn benoemd. Ter onderbouwing van zijn beroepsgrond heeft appellant de op deze collega’s betrekking hebbende benoemingsbesluiten overgelegd.
4.4.
De Regering heeft in haar contramemorie uiteengezet dat de benoeming van de desbetreffende collega’s tot Senior Tactisch Rechercheur voortvloeide uit een sollicitatieprocedure [A] onderscheidenlijk bezwaarprocedures [B en C]. Reeds om die reden is geen sprake van gevallen die gelijk zijn aan dat van appellant. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.5.
Tot slot heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een nieuw gebleken feit een verklaring van 10 februari 2020 overgelegd van inspecteur [Z]. Deze heeft verklaard dat appellant sinds januari 2017 deel uitmaakt van zijn team bij het bureau Veel Voorkomende Criminaliteit (VVC). In zijn verklaring somt [inspecteur Z] de werkzaamheden op die appellant sinds januari 2017 tot 10 februari 2020 heeft verricht. Deze verklaring vormt geen nieuw gebleken feit, reeds omdat de verklaring niet ziet op de referentieperiode.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.