ECLI:NL:ORBAACM:2022:53

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
CUR2020H00252
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim van ambtenaar met misbruik van functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Regering van Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De betrokkene, werkzaam als Adviseur Consulent-A bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW), is ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De Regering heeft betrokkene beschuldigd van misbruik van haar functie door onbevoegd gebruik te maken van vertrouwelijke informatie om cliënten van kas di bario te plaatsen in een particulier verzorgingstehuis, Elderly Eden, zonder dit te melden aan haar leidinggevende. De betrokkene heeft zich verdedigd door te stellen dat zij een goede staat van dienst had en niet financieel bevoordeeld was.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Regering in hoger beroep nieuwe stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. De Raad oordeelt dat de Regering voldoende bewijs heeft geleverd dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht, dat het ontslag had vernietigd op basis van een gebrek aan bewijs, en verklaart het bezwaar van betrokkene ongegrond. De Raad concludeert dat het ontslag gerechtvaardigd was gezien de ernst van het plichtsverzuim en de schending van de integriteitseisen die aan ambtenaren worden gesteld.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN CURAÇAO

Uitspraak op het hoger beroep van:

De Regering van Curaçao,

appellant (hierna: de Regering),
gemachtigde: mr. P. Ch. M. Tweeboom, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
27 juli 2020, CUR201903065 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
de Regering,
en

[betrokkene],

wonend in Curaçao,
geïntimeerde (hierna: betrokkene),
gemachtigde: mr. M. Cicilia, advocaat

Procesverloop

De Regering heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting van 25 februari 2022 behandeld. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en S. Eustatius. Verder heeft de Regering [getuige] als getuige meegenomen. Betrokkene heeft via een videoverbinding vanuit het Gerecht in Bonaire aan de zitting deelgenomen. Haar gemachtigde is ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) gewerkt in de functie van Adviseur Consulent-A speciale projecten bij de dienst werk en inkomen, kas di bario Santa Maria (kas di bario).
1.2.
Op 18 oktober 2018 heeft de leidinggevende van betrokkene, S. Eustatius, op verzoek van het hoofd Bedrijfsvoering een rapport opgesteld in verband met meerdere meldingen van of namens cliënten van kas di bario. Uit deze meldingen kon worden afgeleid dat betrokkene zich buiten haar functie bij kas di bario bezighield met het plaatsen van cliënten van kas di bario in Elderly Eden, een particulier bejaardentehuis (Elderly Eden). Naar aanleiding van dit rapport is een nader onderzoek ingesteld naar deze meldingen. In afwachting van de resultaten van het onderzoek heeft de Regering betrokkene bij besluit van 2 januari 2019 de toegang tot haar werkplek ontzegd.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2019 heeft de Regering betrokkene in kennis gesteld van het voornemen betrokkene te ontslaan. Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd bij brief van 24 maart 2019.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Regering aanleiding geweest betrokkene bij besluit van 25 juni 2019 (bestreden besluit) bij wijze van disciplinaire straf met ingang van 1 juli 2019 te ontslaan, subsidiair ongeschiktheidsontslag te verlenen en, meer subsidiair, ontslag te verlenen op grond van een vertrouwensbreuk. Aan het bestreden besluit heeft de Regering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Betrokkene heeft misbruik van haar functie gemaakt door onbevoegd gebruik te maken van informatie waarover zij uit hoofde van haar functie kon beschikken om in het kader van haar, niet bij haar leidinggevende gemelde nevenwerkzaamheden als maatschappelijk werker cliënten van kas di bario te plaatsen in Elderly Eden. Betrokkene heeft daarbij voor eigen gebruik informatie uit het ISOAW-informatiesysteem gehaald. Betrokkene heeft cliënten van kas di bario, althans hun familieleden, plaatsing in Elderly Eden voorgehouden. Zij verkeerden daarbij in de onjuiste veronderstelling dat dit uitging van kas di bario en dat het om plaatsing in een door de overheid goedgekeurde en gesubsidieerde instelling ging. Door haar gedragingen heeft betrokkene in strijd gehandeld met diverse verplichtingen en verboden die zijn neergelegd in de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA), waardoor haar betrouwbaarheid en integriteit als Adviseur Consulent-A bij SOAW alsmede de integriteit van het ambtelijk apparaat is aangetast. Daarmee heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daartoe heeft het Gerecht het volgende overwogen. De Regering heeft geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van de in het ontslagbesluit aan betrokkene verweten gedragingen. In het licht van de betwisting daarvan door betrokkene, kan niet worden aangenomen dat betrokkene zich aan die gedragingen schuldig heeft gemaakt.
3. De Regering heeft in hoger beroep ter onderbouwing van haar standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim en dat dit het gegeven disciplinair ontslag rechtvaardigt, alsnog stukken overgelegd. Verder heeft de Regering Harts als getuige meegebracht naar de zitting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Regering heeft in hoger beroep betwist dat, zoals het Gerecht zou hebben overwogen, de Regering niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de aan haar verweten gedragingen. Deze beroepsgrond berust op een onjuiste lezing van de desbetreffende overweging van de aangevallen uitspraak. Het Gerecht heeft uitsluitend in het licht van de verdeling van de bewijsvoeringslast overwogen dat zij bij gebrek aan stukken ter onderbouwing van het ontslagbesluit, en in het licht van de betwisting door betrokkene van de aan dat besluit ten grondslag gelegde verweten gedragingen, niet kan aannemen dat betrokkene zich aan die gedragingen schuldig heeft gemaakt. Het Gerecht heeft dit met juistheid overwogen. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Die beoordeling is niet mogelijk indien, zoals in dit geding, de van belang zijnde stukken ter onderbouwing van het bestreden besluit ontbreken. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
4.2.
Uit het rapport van 18 oktober 2018, de door de Regering in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder met name de transcripties van de gesprekken die de leidinggevende met betrokkene op 15 oktober 2018 heeft gevoerd, en het verhandelde ter zitting, komt het volgende beeld naar voren over de handelwijze van betrokkene die tot haar ontslag heeft geleid.
4.3.
Een goede vriendin van betrokkene, [vriendin], had het plan opgevat om Elderly Eden op te zetten. Betrokkene heeft op verzoek van haar vriendin haar medewerking daaraan toegezegd. Uit hoofde van haar functie beschikte betrokkene over de gegevens van cliënten die bij kas di bario waren ingeschreven voor plaatsing in een bejaardentehuis. Betrokkene heeft zich voorgedaan als maatschappelijk werker van Elderly Eden en heeft deze cliënten, althans hun familie, benaderd en uitgenodigd voor de open dag van Elderly Eden op 2 september 2018. Dit heeft erin geresulteerd dat betrokkene drie cliënten van kas di bario daadwerkelijk in Elderly Eden heeft geplaatst. De in Elderly Eden geplaatste cliënten moesten hun verblijfkosten volledig uit eigen middelen bekostigen, terwijl plaatsing vanuit de kas di bario in beginsel zonder kosten plaatsvindt in gesubsidieerde bejaardentehuizen. Elderly Eden heeft al op 22 september 2018 de deuren moeten sluiten. De, naar zeggen van [vriendin], uit Nederland toegezegde financiering ging niet door en betrokkene was niet bereid een persoonlijke lening voor de financiering van Elderly af te sluiten. Het gevolg van de sluiting was dat de drie door betrokkene geplaatste cliënten van kas die bario op zoek moesten gaan naar een ander tehuis, waaraan voor hen extra kosten waren verbonden. Familieleden van de drie door betrokkene geplaatste cliënten hebben bij kas di bario geklaagd over de gang van zaken rond de plaatsing bij Elderly Eden. Zo kwam de bemoeienis van betrokkene bij de plaatsing in Elderly Eden aan het licht.
4.4.
Twee familieleden, [X en Y], van de door betrokkene in Elderly Eden geplaatste cliënten van kas di bario hebben de in 4.3 beschreven gang van zaken schriftelijk bevestigd bij verklaringen van 4 augustus 2020 onderscheidenlijk 9 september 2020. Daarnaast heeft [getuige] ter zitting van de Raad onder ede verklaard over de gang van zaken rond de plaatsing van zijn broer in Elderly Eden, diens verhuizing naar een ander tehuis na sluiting van Elderly Eden, en de rol van betrokkene daarbij. Tevens heeft [getuige] verklaard dat hij op
3 september 2018 de verblijfskosten voor zijn broer in Elderly Eden heeft voldaan aan betrokkene. Voor de periodiek verschuldigde betalingen heeft betrokkene, zoals ook blijkt uit de door [de getuige] overgelegde stukken, haar eigen bankrekeningnummer opgegeven aan [getuige].
4.5.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen en de door de Regering overgelegde stukken, wordt geoordeeld dat de Regering op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens terecht de overtuiging heeft verkregen dat betrokkene de haar verweten gedragingen, zoals die zijn neergelegd in het bestreden besluit, heeft begaan en aan haar kunnen worden toegerekend. De Regering was dan ook bevoegd betrokkene disciplinair te straffen. Daarbij heeft de Regering zich, gelet op de door betrokkene geschonden verplichtingen van de LMA zoals vermeld in het bestreden besluit, redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van zodanig ernstig plichtsverzuim dat hierbij de disciplinaire straf van ontslag past. In wat betrokkene heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De door betrokkene gestelde langdurige en goede staat van dienst doet niet af aan het gegeven dat zij in strijd heeft gehandeld met de aan haar maatschappelijke functie als ambtenaar te stellen eis van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. Ook de stelling van betrokkene dat zij zich niet financieel heeft bevoordeeld en alleen maar wilde helpen, is daartoe onvoldoende zwaarwegend. Met haar gedrag en handelwijze heeft betrokkene het publieke vertrouwen in de integriteit van SOAW ernstig geschaad.
4.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd met uitzondering, gelet op 4.1, van de veroordeling van de Regering in de proceskosten van betrokkene in bezwaar. Doende wat het Gerecht zou behoren te doen, zal de Raad het bezwaar ongegrond verklaren.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak, behoudens de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling;
-
verklaarthet bezwaar tegen het besluit van 25 juni 2019
ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.