In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellant om vergoeding van overwerk. Appellant, die tot zijn pensioen werkzaam was als senior beleidsadviseur, had extra uren gewerkt voor een functiewaarderingsproject, maar zijn verzoek om overwerkvergoeding werd afgewezen door de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening. De minister stelde dat er geen toestemming was verleend voor het verrichten van overwerk, wat volgens de wet vereist is voor het toekennen van een overwerkvergoeding. Appellant had eerder al een gratificatie ontvangen, maar bleef aandringen op een vergoeding voor het overwerk.
In de aangevallen uitspraak verklaarde het Gerecht het bezwaar van appellant ongegrond, omdat niet was aangetoond dat de minister toestemming had gegeven voor het overwerk. Appellant stelde dat hij mocht vertrouwen op mondelinge toezeggingen van zijn leidinggevende en de minister, maar het Gerecht oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van het Gerecht en oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten die al gemotiveerd waren weerlegd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke toestemming voor overwerk en de noodzaak voor ambtenaren om duidelijk bewijs te leveren van toezeggingen die hen het recht op overwerkvergoeding zouden kunnen geven.