ECLI:NL:ORBAACM:2022:37

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
AUA2020H00166
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering in ambtenarenrechtelijke context met betrekking tot schaal 6

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Gouverneur van Aruba, die een verzoek om bevordering naar schaal 6 had afgewezen. De appellant, die sinds 1981 als conciërge werkzaam was, had in 2014 een verzoek ingediend voor bevordering naar de rang van onderopzichter 1ste klas (schaal 5) en adjunct-technisch opzichter (schaal 6). Het Landsbesluit van 27 maart 2017 wees het verzoek om bevordering naar schaal 5 gedeeltelijk toe, maar de bevordering naar schaal 6 werd niet expliciet afgewezen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6 niet voldoende gemotiveerd was in het Landsbesluit. De Raad stelde vast dat er geen wettelijke of beleidsmatige grond was om de appellant niet te bevorderen naar schaal 6, ondanks dat hij met pensioen was gegaan. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze geen uitspraak deed op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6 en verklaarde dit bezwaar alsnog ongegrond. Tevens werd de Gouverneur van Aruba veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 4 mei 2022
Zaaknummer: AUA2020H00166

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant]
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
12 oktober 2020, GAZA AUA201701661 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij het Departamento Recurso Humano.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 27 maart 2017 (Landsbesluit) heeft geïntimeerde een beslissing genomen naar aanleiding van het verzoek van appellant van 3 november 2014 om bevordering naar achtereenvolgens de rang van onderopzichter 1ste klas, schaal 5, met ingang van 1 maart 2003 en de rang van adjunct-technisch opzichter, schaal 6, met ingang van 1 september 2008.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen die beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant vervulde vanaf 1 september 1981 de functie van conciërge (schaal 3) bij de Huishoudelijke Dienst van de Directie Volksgezondheid. Bij landsbesluit van 3 augustus 2001 is hij met ingang van 1 maart 1998 ontheven uit de rang van conciërge en benoemd in de rang van onderhoudsmedewerker A, schaal 4, 7. Op 1 maart 2002 heeft appellant het maximum bereikt in schaal 4. Op 1 september 2006 bereikte hij zijn 25-jarig ambtsjubileum.
1.2.
Nadat appellant met ingang van 20 oktober 2014 met pensioen was gegaan, heeft hij op 3 november 2014 het verzoek gedaan om bevordering naar achtereenvolgens de rang van onderopzichter 1ste klas, schaal 5, met ingang van 1 maart 2003 en de rang van adjunct-technisch opzichter, schaal 6, met ingang van 1 september 2008. Daarbij heeft hij verwezen naar een Protocol inzake rangenstelsel ex-arbeiders van 9 oktober 1997, waarin melding is gedaan van een beslissing van de Ministerraad van 25 juli 1994 betreffende bevorderingsbeleid bij het bereiken van 25 jaar overheidsdienst.
1.3.
Bij het bestreden Landsbesluit is het bevorderingsverzoek ingewilligd wat betreft de bevordering naar schaal 5, zij het pas met ingang van 1 december 2011. Gewezen is op het bevorderingsbeleid als bedoeld onder 1.2 en op het door de Ministerraad in 1995 vastgestelde beleid dat bevorderingen niet meer dan drie jaren terugwerken, gerekend vanaf de datum van officiële registratie van het verzoek/ voorstel.
1.4.
Appellants verzoek om de daarop volgende bevordering naar schaal 6 is bij het Landsbesluit niet expliciet afgewezen. In een afzonderlijke brief van de Minister van Volksgezondheid van 31 maart 2017 aan appellant is daarover gesteld: “Voor wat betreft een bevordering naar schaal 6 dient (uw verzoek) te worden afgewezen, daar u met ingang van 20 oktober 2014 met ontslag bent gegaan, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Derhalve is uw verzoek voor een bevordering naar schaal 6 niet voor inwilliging vatbaar.”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen de in het Landsbesluit vervatte beslissingen ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft gesteld dat tussen partijen in geschil is of geïntimeerde op goede gronden heeft beslist appellant ingaande 1 december 2011 te bevorderen naar schaal 5.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat geïntimeerde rekening heeft gehouden met het maximale niveau van appellants functie, met de datum waarop appellant 25 jaar in overheidsdienst heeft volbracht en met de datum van het bevorderingsverzoek. Tot uitgangspunt moet worden genomen dat de functie is gewaardeerd op schaal 4. Volgens vaste jurisprudentie moet een functiewaarderingsbesluit en een daaraan ten grondslag liggende functie- en organisatiebeschrijving op één lijn worden gesteld met een besluit van algemene strekking, dat niet voor bezwaar vatbaar is.
2.2.
Met toepassing van het onder 1.2 vermelde bevorderingsbeleid komt appellant dan in aanmerking voor bevordering naar schaal 5. Op basis van het onder 1.3 vermelde beleid betreffende de terugwerking van maximaal drie jaren na het bevorderingsverzoek is de ingangsdatum op goede gronden bepaald op 1 december 2011.
2.3.
Het Gerecht heeft zich niet uitgesproken over het bezwaar tegen de afwijzing door geïntimeerde van het verzoek om bevordering naar schaal 6.
3. Appellant heeft in hoger beroep de bij het Landsbesluit gerealiseerde en door het Gerecht in stand gelaten bevordering naar schaal 5 niet betwist. Hij kan zich er echter niet mee verenigen dat het Gerecht zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 6 impliciet niet gegrond heeft geacht.
3.1.
Appellant heeft zich geschaard achter de weergave door het Gerecht van de vaste jurisprudentie betreffende de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen functiewaarderings-besluiten en daaraan ten grondslag liggende functie- en organisatiebeschrijvingen. Dergelijke besluiten moeten door de rechter tot uitgangspunt worden genomen.
3.2.
Appellant heeft gesteld daarmee te komen tot wat hij de kern noemt van het geschil. In het hier relevante functie-informatieformulier (fif) is vermeld dat appellant één ondergeschikte heeft, te weten [R], een bode in schaal 3. Daarmee is, aldus appellant, gegeven dat hij leiding gaf. Dat moet dan resulteren in een score van (ten minste) één punt voor de rubriek leiding geven. Appellant acht het onrechtmatig dat daarvoor een score van nul punten is gegeven.
Appellant heeft bovendien gesteld dat hij niet aan één maar aan 12 medewerkers leiding gaf.
3.3.
Appellant heeft de Raad verzocht geïntimeerde het bevel te geven nog eenmaal met hem aan tafel te gaan.
4. Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
Hij heeft aangevoerd dat de functiewaardering en wat daaraan als fif ten grondslag ligt niet in het geding aan de orde kan komen. Zoals appellant zelf heeft betoogd, kan volgens vaste rechtspraak geen bezwaar worden gemaakt tegen een functiewaarderingsbesluit.
4.2.
Gelet op de maximale waardering van appellants functie op schaal 4 kon hij niet meer bevorderd worden in die functie. Gelet echter op de ministerraadsbeslissing van 25 juli 1994 was er nog de mogelijkheid van bevordering naar schaal 5. “Een verdere bevordering naar schaal 6 is niet mogelijk gelet op het feit dat appellant met ingang van 20 oktober 2014 is ontslagen”, aldus geïntimeerde.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Hij stelt vast dat partijen niet (meer) verdeeld zijn over de bij het Landsbesluit gerealiseerde bevordering van appellant naar schaal 5.
5.2.
Partijen blijven verdeeld over een bevordering naar schaal 6. Appellant heeft de aanvraag daartoe gedaan bij zijn verzoek van 3 november 2014. In het op dat verzoek genomen Lands-besluit wordt het verzoek om bevordering naar zowel schaal 5 als schaal 6 expliciet vermeld.
5.3.
Het dictum van het Landsbesluit behelst onder I de bevordering naar schaal 5 met ingang van 1 december 2011 alsmede de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 december 2013.
Onder II wordt vermeld dat is besloten “aan te tekenen dat betrokkene met ingang van 24 oktober 2014 met ontslag is gegaan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd”.
5.4.
De Raad ziet deze laatste formulering ook opgenomen in het onder 4.2 vermelde verweer van geïntimeerde als motivering voor de afwijzing van bevordering naar schaal 6. Onder 1.4 ziet de Raad deze formulering eveneens in de brief van de Minister van Volksgezondheid, die als het ware een toelichting bevat op, of nadere motivering is van de bij het Landsbesluit genomen beslissingen, waaronder de impliciete beslissing tot afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6.
5.5.
De Raad acht het onjuist dat tot de afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6 niet expliciet is besloten in het Landsbesluit. Dat Landsbesluit vangt terecht aan met de vermelding van (ook) het verzoek om bevordering naar schaal 6. De door de Minister van Volksgezondheid in zijn brief van 31 maart 2017 gegeven motivering van die afwijzingsbeslissing - en de kennelijk in onderdeel II van het Landsbesluit daarvoor te lezen motivering - is naar het oordeel van de Raad niet deugdelijk. De omstandigheid dat appellant reeds met pensioen was gegaan, stond er immers ook niet aan in de weg om toch nog een bevordering naar schaal 5 te geven. Het was overigens, zo merkt de Raad op, niet een bevordering naar de rang van onderopzichter 1ste klas.
5.6.
Beslissend voor de houdbaarheid van de afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6 is het gegeven dat er geen enkele wettelijke of beleidsmatige grond is om na(ast) de beleidsmatig gemotiveerde bijzondere bevordering naar schaal 5, appellant verdergaand te bevorderen naar schaal 6. Appellant bekleedde een functie op het in rechte vaststaande niveau van schaal 4 en heeft tot op het moment van zijn bevorderingsverzoek nooit het recht of het uitzicht gehad op een bevordering naar schaal 6. Indien appellant van mening was geweest dat hij in de verkeerde rang was benoemd, had hij destijds tegen het landsbesluit van 3 augustus 2001 rechtsmiddelen moeten aanwenden. Dat heeft hij niet gedaan. Aan de door appellant opnieuw te berde gebrachte kwestie van het fif met de vermelding van het leiding geven, komt in het onderhavige geding daarom geen betekenis toe.
5.7.
De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover het Gerecht geen beslissing heeft genomen op het bezwaar tegen de (impliciete) afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 6. Dat bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard. De Raad kan appellants verzoek als bedoeld onder 3.3 niet inwilligen.
6. In de wijze van besluitvorming door geïntimeerde en behandeling van het geding door het Gerecht ziet de Raad aanleiding geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep.

Beslissing

De Raad:
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover geen uitspraak is gedaan op het bezwaar tegen de afwijzing van appellants verzoek om bevordering naar schaal 6;
verklaart het bezwaar tegen de afwijzing van dat verzoek ongegrond;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan appellant van zijn proceskosten in bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 2.800,00 (tweeduizend achthonderd Arubaanse guldens), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022