ECLI:NL:ORBAACM:2022:3

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
CUR2020H00015
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar in ambtenarenzaken met betrekking tot inschalingsbesluit

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, de Regering van Curaçao, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 17 december 2019. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een inschalingsbesluit van 5 december 2016, waarbij hij met terugwerkende kracht was benoemd in de functie van Aanslagregelaar Inkomstenbelasting.

De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 6 december 2016 begon en op 4 januari 2017 eindigde. Appellant had zijn bezwaarschrift op 28 februari 2017 ingediend, wat meer dan twee maanden te laat was. Appellant stelde dat hij het bestreden besluit pas op 10 februari 2017 had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat dit niet aannemelijk was. De Raad baseerde zich op de verklaring van appellant zelf, waarin hij aangaf het besluit op 10 januari 2017 te hebben ontvangen.

De Raad concludeerde dat het bezwaar van appellant niet binnen de gestelde termijn was ingediend en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, dat het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften in ambtenarenzaken.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 17 december 2019, CUR201800831 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:

appellant

en

de Regering van Curaçao,geïntimeerde,gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij het Land Curaçao

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij landsbesluit van 5 december 2016 (inschalingsbesluit) heeft geïntimeerde appellant met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 2014 benoemd in de functie van Aanslagregelaar Inkomstenbelasting en zijn bezoldiging vastgesteld op schaal 12, trede 3.
1.2.
Op 7 maart 2017 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt bij de minister van Financiën (minister).
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Op 15 maart 2018 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard omdat de minister niet bevoegd was het bezwaar van appellant van 28 februari 2017 in behandeling te nemen. Het Gerecht heeft het bestreden besluit nietig verklaard en het bezwaar van appellant alsnog behandeld. Dit bezwaar heeft het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Appellant voert aan dat hij het bestreden besluit pas op 10 februari 2017 heeft ontvangen en dat hij per ongeluk in zijn bezwaarschrift 10 januari 2017 heeft opgeschreven. Ter onderbouwing daarvan wijst hij op een verklaring van zijn twee collega's van 10 februari 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking uitgesproken is.
Op grond van het derde lid wordt hij die bezwaar inbrengt na vorenbedoelde termijn, niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
4.2.
Vaststaat dat de bezwaartermijn op grond van artikel 41, eerste lid, van de RAr aanving op 6 december 2016 en verliep op 4 januari 2017. Met zijn bezwaarschrift van 28 februari 2017, door het Gerecht ontvangen op 7 maart 2017, heeft appellant zijn bezwaar ruim twee maanden te laat ingediend. Aldus dient op grond van artikel 41, derde lid, van de RAr beoordeeld te worden of appellant het bezwaar heeft ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. In geschil is of dat op 10 januari 2017 of op 10 februari 2017 was.
4.3.
Gelet op de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting acht de Raad het niet aannemelijk dat appellant het inschalingsbesluit op 10 februari 2017 heeft ontvangen. Daarbij stelt de Raad voorop dat appellant zelf in zijn bezwaarschrift heeft genoteerd dat hij het inschalingsbesluit op 10 januari 2017 heeft ontvangen en dat hij het geval op 10 en 11 januari 2017 met de Directeur en het hoofd Personeel & Organisatie heeft besproken. De stelling van appellant dat er sprake is van een consequente fout in de vermelding van de maand januari, acht de Raad niet overtuigend. Immers heeft appellant ter zitting toegelicht dat het eerste gesprek wel op 11 januari 2017 was, maar het tweede gesprek op 10 februari 2017. Ook de ingebrachte, pas op 10 februari 2010 opgemaakte verklaring van de collega's van appellant geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die verklaring is uitsluitend bevestigd dat appellant het inschalingsbesluit "naar zijn zeggen" in februari 2017 had ontvangen. Het betoog slaagt niet.
4.4.
Gelet op het voorgaande gaat de Raad ervan uit dat appellant het inschalingsbesluit op 10 januari 2017 heeft ontvangen. Daarmee is het bezwaarschrift niet binnen dertig dagen ingediend, zodat het Gerecht het bezwaar terecht nietontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en mr. M.A. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.