ECLI:NL:ORBAACM:2022:19

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AUA2020H00204
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinaire straf van ontslag voor politieambtenaar wegens plichtsverzuim en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, een politieambtenaar, was door het Gerecht in Ambtenarenzaken in eerste instantie ontslagen wegens plichtsverzuim, nadat hij zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld tegen zijn partner. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 12 augustus 2018 zijn vriendin heeft mishandeld, wat leidde tot zijn aanhouding en schorsing van zijn functie. Het Gerecht oordeelde dat dit gedrag in strijd was met de integriteitseisen die aan politieambtenaren worden gesteld en dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd was.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn partner hem had vergeven en dat de straf buitenproportioneel was. Hij stelde dat de omstandigheden van zijn zaak niet gelijkgesteld konden worden aan die van een collega die een lichtere straf had gekregen voor een ander soort incident. De Raad heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden van de zaak van de appellant ernstig genoeg waren om de opgelegde straf te rechtvaardigen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van het Gerecht bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld en de gevolgen van plichtsverzuim in deze functie.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Nederland,
appellant,
gemachtigde: mr. A.E.A. Hernandez,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 30 november 2020, zaaknummer AUA201901877,
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij kennisgeving van 29 april 2019 (Kennisgeving) is appellant in kennis gesteld van het voornemen van geïntimeerde om hem met toepassing van artikel 95 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
Het Gerecht heeft het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond geacht en heeft bij de aangevallen uitspraak bepaald dat aan appellant met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag wordt opgelegd.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2021, waar appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was als agent 1ste klas werkzaam bij het Korps Politie Aruba. Hij heeft op 12 augustus 2018 zijn vriendin - thans partner - thuis mishandeld. De aangifte door die vriendin van de mishandeling heeft geleid tot de aanhouding en inverzekeringstelling van appellant en tot een ontzegging van de toegang tot de dienst en tot schorsing.
1.2.
Nadat appellant gebruik gemaakt had van de gelegenheid zich te verantwoorden, heeft geïntimeerde hem de Kennisgeving gestuurd. Daarbij heeft geïntimeerde vastgesteld dat appellant zich door huiselijk geweld schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma. Met dit gedrag heeft appellant, naar het oordeel van geïntimeerde, afbreuk gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politieambtenaar en een integer politiekorps waar het publiek op mag vertrouwen. Tevens heeft appellant het vertrouwen dat het politiekorps in appellant moet kunnen stellen, ernstig beschaamd. Van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zich onthoudt van gedragingen die hij uit hoofde van zijn functie juist dient te bestrijden.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen de Kennisgeving ongegrond geacht. Het heeft vastgesteld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat hem dat kan worden toegerekend. Het Gerecht heeft bepaald dat aan appellant de disciplinaire straf van ontslag wordt opgelegd. Tevens is bepaald dat deze straf met onmiddellijke ingang ten uitvoer wordt gelegd.
2.1.
Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat geïntimeerde over voldoende deugdelijk vastgestelde gegevens beschikt om tot zijn beslissing te komen. Gewezen is op onder meer de strafrechtelijke veroordeling van appellant tot een taakstraf van 36 uur voor mishandeling gepleegd op 13 augustus 2018. Blijkens het proces-verbaal van aangifte en hetgeen appellant zelf heeft verklaard, kan niet worden gesteld dat de gevolgen van de mishandeling niet als ernstig kunnen worden aangemerkt.
2.2.
Uitgaande van dit ernstig toerekenbaar plichtsverzuim heeft geïntimeerde naar het oordeel van het Gerecht zich bevoegd kunnen achten de zwaarste disciplinaire straf op te leggen. Terecht is daarbij in aanmerking genomen dat appellant met zijn handelen het aanzien van het ambt van politieambtenaar en het imago van het politiekorps in zijn algemeenheid ernstig heeft beschadigd. Gewezen is op de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren gesteld mogen worden. De naar voren gebracht persoonlijke omstandigheden leggen niet zodanig gewicht in de schaal dat van die straf moet worden afgezien.
2.3.
Het Gerecht heeft overwogen dat de situatie van appellant niet gelijk kan worden gesteld aan het geval waarbij aan appellants collega [naam collega]een lichtere disciplinaire straf is opgelegd. Het ging daar om een (weliswaar ook strafrechtelijk) verwijtbare betrokkenheid bij een auto-ongeluk met een dodelijk slachtoffer: een duidelijk andere casus waarbij ook het tijdsverloop een rol heeft gespeeld.
3. Appellant heeft in zijn beroepschrift gesteld dat zijn partner hem vergeven heeft en haar aangifte heeft ingetrokken. De disciplinaire straf van ontslag zou ernstige problemen in de huisvrede met zich meebrengen. “Hij leeft om politieambtenaar te zijn”, aldus appellant. Hij is bereid behandelingen en cursussen te blijven volgen. Hoewel hij zijn gedrag onaanvaardbaar vindt, acht hij de straf buitenproportioneel. Dat hij inmiddels naar Nederland is vertrokken, mag geen rol spelen; het heeft te maken met depressiviteit. Appellant is en blijft bereid per ommegaande naar Aruba terug te keren. Appellant kan niet begrijpen dat het veel ernstiger geval van collega Vriend minder zwaar wordt aangemerkt.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak.
5. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met die uitspraak. Hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft aangevoerd, kan aan de dragende motivering van aard en ernst van het begane plichtsverzuim in de bijzondere situatie van een politieagent niet afdoen. Nu het geval van de genoemde collega een duidelijk andere situatie betrof, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel treffen.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.