1.11.Bij landsbesluit van 28 juni 2021 (ontslagbesluit) heeft de gouverneur appellant ontslagen, primair met toepassing van artikel 86, eerste lid, in samenhang met de artikelen 87 en 89 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) bij wijze van disciplinaire straf, subsidiair wegens een vertrouwensbreuk. Aan het ontslagbesluit heeft de gouverneur ten grondslag gelegd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim omvat volgens de gouverneur de volgende gedragingen. Appellant heeft zonder toestemming van de minister op 5 mei 2020 het Land (proberen) te binden aan een vaststellingsovereenkomst tussen Alegria en het Land , waaraan grote gevolgen voor het Land zijn verbonden en onherstelbare schade is toegebracht aan het vereiste vertrouwen en integriteit in de functie van de SG. Tevens heeft appellant als hoofd Domeinbeheer misbruik gemaakt van zijn gezag, bevoegdheden, hoedanigheden, door een negatief concept beleidsadvies van de beleidsadviseur Domeinbeheer (beleidsadviseur) om te zetten in een positief advies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Uit artikel 86, eerste lid, van de Lma volgt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, door het bevoegde gezag disciplinair kan worden gestraft.
Op grond van artikel 86, tweede lid, van de Lma omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.2.In artikel 87, eerste lid, van de Lma worden de toe te passen disciplinaire straffen vermeld, in zwaarte variërend van een schriftelijke berisping tot ontslag.
4.1.3.Op grond van artikel 89, eerste lid, van de Lma wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich tegenover het bevoegd gezag, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
Is er sprake van plichtsverzuim?
4.2.1.Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens, de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. De hier in geding zijnde, aan appellant verweten gedragingen, zijn allereerst het zonder toestemming van de minister op 4 mei 2020 doorgeven aan de gemachtigde van het Land in het kort geding van Alegria dat de minister akkoord is met de door Alegria gestelde voorwaarden om tot een vaststellingsovereenkomst tussen partijen te komen. De tweede aan appellant verweten gedraging betreft het misbruik maken van zijn functie als hoofd Domeinbeheer door een negatief advies van zijn beleidsadviseur over de uitgifte in erfpacht van het waterperceel te veranderen in een positief advies.
4.2.2.Appellant bestrijdt dat toestemming van de minister als bedoeld in 4.2.1 ontbrak. Daartoe heeft appellant gewezen op de bevindingen van het onderzoeksrapport. Het bijna veertien minuten durende telefoongesprek op 4 mei 2020 van de minister met appellant vond plaats na zijn e-mailbericht aan de minister van 1 mei 2020 over de Alegria-zaak en hun WhatsApp-correspondentie daarover op 1, 2 en 4 mei 2020. Het feit dat appellant kort na het telefoongesprek met de minister de gemachtigde van het Land heeft gebeld om de instemming van de minister met de vaststellingsovereenkomst door te geven, geeft er blijk van dat de toestemming van de minister er wel degelijk was, aldus appellant.
4.2.3.De correspondentie waarop appellant doelt is de volgende:
Vrijdag 1 mei 2020:
Appellant heeft de minister het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Dear Minister,
See preceding email correspondence and attachment for your urgent attention and approval.
Kind regards,
[appellant]
De “
preceding email”is daarbij gevoegd en betreft, samengevat, correspondentie van appellant met de gemachtigde van het Land over de wederzijdse voorstellen om tot een minnelijke schikking in het door Alegria aangespannen kort geding te komen.
Vervolgens appt appellant de minister:
“Good day Minister. Just sent an email for your urgent attention. I am in agreement, but just want to make sure you agree as well. It pertains to a court case with Alegria for long lease land. A settlement proposal is made.(…)
If you need any clarification, just let me know.”
Reactie van de minister
:
“Okay, will check it”
Zaterdag 2 mei 2020:
De minister appt:
“
Good afternoon.(…)
I had a question about alegria but I’m here with family now.(…)
Will give you a call around 6.”
Maandag 4 mei 2020:
Appellant appt:
“
Minister, hopefully we can speak by phone about Algeria (lees: Alegria) before midday today. Please call me when you have the chance.”
Reactie van de minister
:
“
I’m busy over it again. I am still busy discussing it internally and then plan on getting back to you today. (…) Is there any specific reason it has to be dealt with before midday?
Antwoord appellant:
“
Because the court case is on pause while we finalize negotiations. The lawyers have set this deadline or want to resume the case.”
Vast staat dat appellant de gemachtigde van het Land in het kort geding van Alegria op 4 mei 2020 (en 5 mei 2020) heeft laten weten akkoord te gaan met de door Alegria gestelde voorwaarden om tot een vaststellingsovereenkomst tussen partijen te komen. Op 5 mei 2020 heeft de gemachtigde van het Land Alegria laten weten dat het Land het voorstel van Alegria accepteert.
4.2.4.Op grond van de hiervoor geciteerde WhatsApp- en e-mailberichten, de follow-up die appellant daaraan heeft gegeven richting de gemachtigde van het Land en de verklaring van appellant ter zitting, is de Raad ervan overtuigd dat het tussen de minister en appellant gevoerde gesprek op maandag 4 mei 2020 (mede) zag op de Alegria-zaak en dat niet valt uit te sluiten dat de minister appellant daarbij toestemming heeft gegeven om de vaststellingsovereenkomst tussen partijen aan te gaan. Echter, van een expliciete toestemming daartoe is niet gebleken. Zoals appellant ter zitting ook heeft erkend, had het, achteraf bezien, beter geweest dat hij de gestelde toestemming op schrift had bevestigd. Juist in de Alegria-zaak had appellant bewust moeten zijn van het belang dat de toestemming van de minister om de vaststellingsovereenkomst aan te gaan onomstotelijk vaststond. Immers, het ging niet slechts om de beslechting van een willekeurige juridische procedure, maar het betrof een zaak van groot belang die al geruime tijd in de publieke belangstelling stond en die bij de bevolking, de politiek en de belangengroeperingen zeer gevoelig lag. Door zich niet te vergewissen van een expliciete, schriftelijk vastgelegde toestemming van de minister, heeft appellant als hoogste ambtenaar van VROMI iets nagelaten wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Er is dan ook sprake van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 86, tweede lid, van de Lma.
4.3.1.Appellant heeft over de tweede aan hem verweten gedraging aangevoerd dat hij in de functie van hoofd Domeinbeheer als eindverantwoordelijke de enige is die adviezen namens de dienst ondertekent. Met zijn handtekening geeft hij aan dat hij volledig achter de inhoud van het advies staat en daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Appellant was dus als hoofd Domeinbeheer bevoegd het negatieve advies van de beleidsadviseur te wijzigen in een positief advies over de uitgifte in erfpacht van het waterperceel. Van misbruik van positie is daarom volgens appellant geen sprake.
4.3.2.Gelet op artikel 10, eerste lid, in samenhang met artikel 13, eerste lid, van het Organisatiebesluit VROMI is het hoofd Domeinbeheer eindverantwoordelijk voor het afhandelen van alle aspecten van het grondbeleid. Niet betwist is dat de aanpassing door appellant van het desbetreffende advies alleen zag op het advies als zodanig, maar niet op de overwegingen die aan het advies ten grondslag lagen. De beleidsadviseur kwam, kort gezegd, tot de conclusie dat Alegria eerst aan een aantal milieu-en natuurbeschermende voorwaarden zou moet voldoen, alvorens kon worden ingestemd met de uitgifte in erfpacht van het waterperceel (“nee, tenzij”), terwijl appellant als hoofd Domeinbeheer tot de conclusie kwam dat uitgifte in erfpacht mogelijk was, mits Alegria aan deze voorwaarden zou voldoen (“ja, mits”). Ter zitting heeft appellant verder nog uiteengezet dat, indien hij niet tevens hoofd Domeinbeheer was geweest, hij als SG een memo bij het negatieve advies van de Dienst Domeinbeheer aan de minister zou hebben gevoegd met dezelfde strekking. Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt geoordeeld dat van misbruik van positie en daarmee van plichtsverzuim geen sprake is. De beroepsgrond slaagt.
Toerekenbaar plichtsverzuim?