In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een voormalig ambtenaar bij het Korps Politie Sint Maarten, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, die zijn bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing door de minister van Justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De appellant had op 4 januari 2020 verzocht om zijn werk te hervatten, maar ontving geen tijdige reactie van de minister. Hij diende op 7 januari 2021 een pro-forma bezwaarschrift in, wat volgens het Gerecht te laat was.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen wettelijke beslistermijn was voor de minister om te reageren op het verzoek van de appellant. De redelijke beslistermijn werd vastgesteld op vier maanden, gezien de niet ingewikkelde materie en de bekendheid van de minister met de zaak. De Raad concludeerde dat de appellant zijn bezwaarschrift uiterlijk op 3 juni 2020 had moeten indienen, maar dit pas op 7 januari 2021 deed. Hierdoor was het bezwaar te laat ingediend en bevestigde de Raad de uitspraak van het Gerecht.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar te Curaçao, met de griffier aanwezig.