ECLI:NL:ORBAACM:2022:11

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AUA2020H00184
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering van ambtenaar in overheidsdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht om bevordering naar schaal 8 binnen de overheidsdienst van Aruba. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft op 5 januari 2022 uitspraak gedaan. De appellant, die sinds 1983 in overheidsdienst is, had eerder een verzoek ingediend om bevordering, maar dit was afgewezen door de Gouverneur van Aruba. De afwijzing was gebaseerd op eerdere landsbesluiten die de maximale waardering van zijn functie op schaal 7 vaststelden. De appellant had niet tijdig bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waardoor deze in rechte onaantastbaar waren geworden. Het Gerecht in Ambtenarenzaken had het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 14 december 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht had gedaan. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 30 november 2020, zaaknummer AUA20201391,
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr.Y.M.F. Kaarsbaan, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 26 februari 2020 (Beslissing) heeft geïntimeerde het verzoek van appellant om hem te bevorderen, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de Beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2021, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 15 april 1983 in overheidsdienst gekomen. Na werkzaam te zijn geweest bij het destijds onder de naam IDEFRE bekend staande Instituut voor Sport, Lichamelijke Opvoeding en Recreatie in de rangen van schrijver, klerk en hoofdklerk is appellant met ingang van 1 oktober 2007 bij het instituut benoemd tot adjunct commies, schaal 6. Bij landsbesluit van 10 september 2013 is hij met ingang van 1 oktober 2011 in de functie van recreatie sportleider bij het inmiddels tot Instituto Biba Saludabel y Activo (IBiSA) omgevormde instituut voor een gezonde en actieve levensstijl bevorderd naar de rang van commies 1ste klas, schaal 7. Overwogen is dat de functie maximaal op dat niveau is gewaardeerd.
1.2.
De indeling in deze rang is bevestigd bij landsbesluit van 5 augustus 2016 waarbij appellant is geplaatst in de functie van schoolsport en recreatie coördinator als voorzien in de door de ministerraad op 30 december 2014 vastgestelde nieuwe formatie van IBiSA.
1.3.
Op 2 mei 2018 heeft appellant bericht dat hij op 15 april 2018 zijn 35 jarig jubileum heeft gevierd, dat hem de gebruikelijke gratificatie en dankbetuiging niet werden toegekend en dat hem noch bij zijn 25-jarig, noch 30-jarig ambtsjubileum een schaalverhoging werd toegekend. Reden waarom hij het verzoek deed het daarheen te leiden dat hij alsnog van de gebruikelijke gratificatie en dankbetuiging zou kunnen genieten. Tevens verzocht hij alsnog een schaalverhoging (bevordering) te mogen ontvangen.
1.4.
Bij de Beslissing is het verzoek om bevordering naar schaal 8 afgewezen. De gratificatie is hem op 8 oktober 2018 toegekend.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen de Beslissing ongegrond verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat uit de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 voortvloeit dat voor een bevordering naar schaal 8 het vereiste geldt dat de betrokken ambtenaar een functie bekleedt die een waardering op het niveau van commies (schaal 8) rechtvaardigt. In de hierboven laatstvermelde bevorderingsbesluiten is, in rechte onaantastbaar, bepaald dat de door appellant beklede functie maximaal is gewaardeerd op schaal 7. Het Gerecht heeft de stelling van appellant dat de maximale waardering op schaal 7 in het landsbesluit van 5 augustus 2016 op een fout berust, gemotiveerd verworpen. Dat geldt eveneens voor het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, waar het ging om de bevordering naar schaal 8 in 2002 - nog bij het IDEFRE - van de collega Hoek.
3. Appellant heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij een bevordering heeft verzocht per 1 oktober 2013 en dat toen nog sprake was van een dienstverband bij IDEFRE waarbij de functie - op basis van een functie-informatie-formulier (fif) - nog gewaardeerd was op schaal 8. Gewezen is weer naar de bevordering van collega Hoek. Volgens appellant is de waardering van de functie op schaal 7 bij IBiSA pas op 1 januari 2015 een feit geworden; dat is dus niet relevant voor een bevordering per oktober 2013. Toen was het fif nog het uitgangspunt voor de waardering.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft er ter zitting nader op gewezen dat IDEFRE ingaande 1 juni 2012 is opgegaan in de nieuwe organisatie IBiSA. De waarderingen van de functies zijn met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. Gelet hierop ging het verzoek over een bevordering met ingang van 1 oktober 2013 bij IBiSA en niet bij IDEFRE, zoals appellant stelt.
5. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met die uitspraak en ziet daarvoor een verdere onderbouwing in hetgeen geïntimeerde in hoger beroep, ook ter zitting nog, heeft aangevoerd. Door de vermelding van de maximale waardering van de functie op schaal 7 in het landsbesluit van 10 september 2013, door de vaststelling van die waardering bij de op 1 januari 2015 van kracht geworden formatie en door de herhaling van die maximale waardering in het landsbesluit van 5 augustus 2016 kan er geen twijfel bestaan over de maximale waardering van de functie van appellant op schaal 7 toen appellant op 2 mei 2018 zijn verzoek om bevordering deed. Door tegen die eerdere vaststellingen niet te zijn opgekomen, zijn die in rechte onaantastbaar geworden.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.