ECLI:NL:ORBAACM:2021:78

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
SXM2021H00033
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgevolgen van een bestuursorgaan in ambtenarenzaken met betrekking tot terugplaatsing in functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, waarin het bezwaar van appellant tegen een brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten niet-ontvankelijk werd verklaard. De brief, gedateerd 31 augustus 2020, bevatte de mededeling dat het niet wenselijk was om appellant terug te plaatsen in zijn functie van Diensthoofd en verzocht hem om aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar het Gerecht oordeelde dat de brief geen rechtsgevolgen met zich meebracht, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat de bestreden brief geen invloed heeft gehad op zijn rechtspositie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 18 november 2021 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.N. Hoeve, en de geïntimeerden werden vertegenwoordigd door mr. Z.J.A. Bary. De Raad oordeelt dat de bestreden brief, hoewel afkomstig van een bestuursorgaan, geen rechtsgevolgen heeft die de rechtspositie van appellant wijzigen. Het Gerecht had zich onbevoegd moeten verklaren om van het bezwaar kennis te nemen, in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het Gerecht onbevoegd om kennis te nemen van het bezwaar van appellant. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Tevens wordt partijen aangeraden om in overleg te treden om tot een oplossing van het geschil te komen, aangezien appellant zijn beoogde resultaat van terugplaatsing in de functie van Diensthoofd nog niet heeft bereikt.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr)

Uitspraakdatum: 9 december 2021
Zaaknummer: SXM2021H00033

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
SINT MAARTEN
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellant]

wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (Gerecht) van 15 februari 2021, SXM202000839 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
gemachtigde: mr. M.N. Hoeve
en
1. de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maartengeïntimeerde 1)
2. de Gouverneur van Sint Maartengeïntimeerde 2),
beiden gemachtigd door mr. Z.J.A. Bary

Procesverloop

Bij brief van 31 augustus 2020 (bestreden brief) heeft geïntimeerde 1 appellant bericht het niet wenselijk te vinden om hem terug te plaatsen in de functie van [Diensthoofd] en appellant verzocht aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen, zoals reeds in de correspondentie van
24 augustus 2020 aan hem is bericht.
Tegen de bestreden brief heeft appellant bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover van belang, het bezwaar van appellant, gericht tegen geïntimeerde 1, niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerden hebben een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoeve. Geïntimeerden hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Bary.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is met ingang van 1 april 2011 aangesteld als [Diensthoofd].
1.2.
In de periode van 27 november 2015 tot 20 december 2016 was appellant [Minister], in verband waarmee hij, zonder terugkeergarantie, op non-actief was gesteld voor zijn functie van [Diensthoofd].
1.3.
In de periode van 1 april 2017 tot medio juni 2017 heeft appellant weer feitelijk als [Diensthoofd] gewerkt zonder dat daaraan een Landsbesluit tot terugplaatsing ten grondslag lag. De Minister heeft appellant in de periode van maart 2018 tot 24 augustus 2020 diverse functies aangeboden en appellant verzocht zich daarvoor bij het [Ministerie] te melden. Appellant heeft hierop steeds afwijzend gereageerd. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij zijn functie van [Diensthoofd] heeft behouden en bereid is deze functie weer uit te oefenen.
1.4.
Appellant heeft de [Minister] bij brief van 28 augustus 2020 verzocht om hem binnen twee weken officieel toe te laten om zijn functie van [Diensthoofd] uit te oefenen en daarbij meegedeeld dat hij bezwaar zal maken indien zijn verzoek niet wordt ingewilligd.
1.5.
Bij de bestreden brief heeft geïntimeerde 1 appellant, onder verwijzing naar een memo aan de Secretaris-Generaal, meegedeeld dat hij de aanspraak die appellant meent te hebben op terugkeer in zijn oude functie, niet deelt en dat dat gelet op het dienstbelang ook niet wenselijk is. Geïntimeerde 1 wijst er daarbij op dat [C] de functie van appellant al meer dan drie jaar tot volle tevredenheid waarneemt.
2. Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de bestreden brief gezien de inhoud en de bewoordingen een herhaling is van hetgeen geïntimeerde 1 in zijn brief van 29 mei 2020 aan appellant heeft bericht, namelijk dat hij niet voornemens is appellant te benoemen in de functie van [Diensthoofd]. Appellant wordt in de brief verder verzocht aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen. Het Gerecht overweegt dat met dit schrijven geen rechtsgevolg is ingetreden, zodat tegen de bestreden brief geen bezwaar open staat.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant betwist dat de bestreden brief van geïntimeerde 1 hem niet in zijn rechtspositie heeft geraakt. Appellant heeft de Raad verzocht hem met ingang van 20 december 2016 te benoemen in de functie van [Diensthoofd] onder vaststelling van een dwangsom. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op geïntimeerde 2, geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de RAr kan bij de ambtenarenrechter een bezwaarschrift worden ingediend tegen beschikkingen, handelingen of weigeringen om te beschikken of te handelen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden.
4.2.
In hoger beroep voert appellant aan dat de bestreden brief afkomstig is van een bestuursorgaan (minister) en een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt (afwijzing verzoek tot benoeming en/of in activiteit herstellen en toelating tot werk). Nog daargelaten of de brief afkomstig is van een orgaan dat bevoegd is om de rechtspositie van appellant te wijzigen, roepen de mededeling dat geïntimeerde 1 het niet wenselijk acht dat appellant terugkeert in de functie van [Diensthoofd] en het verzoek om aan te geven voor welke functie appellant in aanmerking wenst te komen, op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven die de rechtspositie van appellant wijzigen.
4.3.
Gelet op wat is overwogen onder 4.2 heeft het Gerecht terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat tegen de bestreden brief geen bezwaar open stond. Het Gerecht had het bezwaar echter niet niet-ontvankelijk moeten verklaren, maar zich onbevoegd moeten verklaren om van het bezwaar kennis te nemen. De Raad zal de uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevochten, uitsluitend om die reden vernietigen en, doende wat het Gerecht had behoren te doen, het Gerecht onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het bezwaar van appellant tegen de bestreden brief.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
6. Ter voorlichting aan partijen overweegt de Raad nog het volgende. Het gevolg van het oordeel van de Raad is dat appellant het resultaat dat hij al geruime tijd wil bereiken, terugplaatsing in de functie van [Diensthoofd], niet heeft bereikt. Ter zitting is gebleken dat er nog een procedure loopt waarmee appellant wederom beoogt in de functie van [Diensthoofd] te worden benoemd. Ter zitting is echter tevens gebleken dat [C] inmiddels bij Landsbesluit van [datum] in de functie van [Diensthoofd] is benoemd. Gelet op deze thans onherroepelijk vaststaande benoeming, is de vraag gerechtvaardigd of appellant het door hem beoogde resultaat nog wel met het voeren van procedures kan bereiken. De Raad geeft partijen dan ook in overweging om in overleg te treden om samen tot een oplossing te komen van dit geschil.

Beslissing

De Raad:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het Gerecht
onbevoegdom kennis te nemen van het bezwaar.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en
drs. P.J. Thijssen, leden, en uitgesproken in het openbaar te Curaçao op 9 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.