In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, waarin het bezwaar van appellant tegen een brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten niet-ontvankelijk werd verklaard. De brief, gedateerd 31 augustus 2020, bevatte de mededeling dat het niet wenselijk was om appellant terug te plaatsen in zijn functie van Diensthoofd en verzocht hem om aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar het Gerecht oordeelde dat de brief geen rechtsgevolgen met zich meebracht, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat de bestreden brief geen invloed heeft gehad op zijn rechtspositie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 18 november 2021 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.N. Hoeve, en de geïntimeerden werden vertegenwoordigd door mr. Z.J.A. Bary. De Raad oordeelt dat de bestreden brief, hoewel afkomstig van een bestuursorgaan, geen rechtsgevolgen heeft die de rechtspositie van appellant wijzigen. Het Gerecht had zich onbevoegd moeten verklaren om van het bezwaar kennis te nemen, in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het Gerecht onbevoegd om kennis te nemen van het bezwaar van appellant. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Tevens wordt partijen aangeraden om in overleg te treden om tot een oplossing van het geschil te komen, aangezien appellant zijn beoogde resultaat van terugplaatsing in de functie van Diensthoofd nog niet heeft bereikt.