ECLI:NL:ORBAACM:2021:76

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
SXM2020H00092
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontheffing uit functie en ontslag in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, de Gouverneur van Sint Maarten, tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten. De zaak betreft de ontheffing van appellant uit zijn functie per 1 juli 2018, welke door het Gerecht ongegrond is verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 18 november 2021. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 28 juni 2021 onherroepelijk is ontslagen, waardoor hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit van 12 september 2018. De Raad concludeert dat het ontslagbesluit in rechte onaantastbaar is geworden en dat appellant geen procesbelang meer heeft. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr)

Uitspraakdatum: 18 november 2021
Zaaknummer: SXM2020H00092

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN SINT MAARTEN

Proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellant],

Wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (Gerecht) van 27 juli 2020, zaaknr. SXM201900676 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Gouverneur van Sint Maarten

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2018 (bestreden besluit) heeft geïntimeerde appellant per 1 juli 2018 met behoud van salaris ontheven uit zijn [functie] en hem in een overplaatsingstraject geplaatst.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Daarbij heeft hij verzocht de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting op 18 november 2021 behandeld. Appellant is, zoals hij van te voren had aangekondigd, niet verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gibson en mr. L. Hakkens.
Zitting hadden W.H. Bel, voorzitter, L.J.J. Rogier en P.J. Thijssen als leden.

Overwegingen

Op 9 november 2021 ontving de Raad van geïntimeerde het aan appellant gerichte Landsbesluit van 28 juni 2021, waarmee appellant op 28 juli 2021 bekend is geworden. Op grond van de in dat besluit genoemde overwegingen, heeft geïntimeerde appellant met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van geïntimeerde desgevraagd meegedeeld dat hem niet is gebleken dat appellant bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Ook de griffie van het Gerecht is niet bekend met een bezwaar tegen dit besluit. De Raad houdt het er dan ook voor dat het ontslagbesluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dit roept de vraag op of appellant nog belang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak.
Van een procesbelang is sprake indien het resultaat dat de indiener van een rechtsmiddel nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor die indiener feitelijke betekenis kan hebben. Nu het ontslag van appellant met ingang van 28 juni 2021 onherroepelijk vaststaat, heeft appellant naar het oordeel van de Raad geen belang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit, waarbij hij met ingang van 1 juli 2018 is ontheven uit zijn functie. Dit betekent dat hij evenmin belang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.
In het licht van het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding voor de door appellant gevraagde proceskostenveroordeling.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
__________________________ ________________________
mr. W.H. Bel, voorzitter M.F.G. Maes, griffier