ECLI:NL:ORBAACM:2021:62

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2018H00108
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek bijzondere vrijstelling van dienst en niet-ontvankelijkheid bezwaar termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Aruba woont en die in persoon procedeert tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft een verzoek om bijzondere vrijstelling van dienst dat door de Minister van Justitie is afgewezen. De Minister heeft de beschikking op 25 april 2017 genomen, en het bezwaar van de appellant tegen deze beschikking is door het Gerecht op 16 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 25 augustus 2021 behandeld. De appellant heeft gesteld dat hij de beschikking pas in de tweede week van mei 2017 heeft ontvangen, maar het Gerecht heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 15 mei 2017 begon en eindigde op 13 juni 2017. Het bezwaarschrift is echter pas op 16 juni 2017 ontvangen, wat buiten de termijn valt. De Raad heeft overwogen dat de appellant geen geldige redenen heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding.

De Raad concludeert dat de beslissing van het Gerecht om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren juist is en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan bestaande uit de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
procederende in persoon,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, van 16 april 2018, zaaknummer GAZA AUA201701133, in het geding tussen:
appellant
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.M.F. Kaarsbaan, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beschikking (Beschikking) van 25 april 2017 heeft geïntimeerde appellants verzoek om bijzondere vrijstelling van dienst afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de Beschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2021, waar appellant in persoon is verschenen. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Appellant heeft gesteld dat hij de Beschikking heeft ontvangen in de tweede week van mei 2017. Het Gerecht heeft, uitgaande van de kennisneming door appellant van de Beschikking op uiterlijk 14 mei 2017, de aanvang van de termijn waarbinnen ingevolge artikel 41 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) tegen de beschikking bezwaar kon worden gemaakt, vastgesteld op 15 mei 2017. De in genoemd artikel bepaalde termijn van 30 dagen is geëindigd op 13 juni 2017. Het Gerecht heeft het bezwaarschrift ontvangen op 16 juni 2017.
1.2.
Het Gerecht heeft geconstateerd dat appellant het bezwaarschrift buiten de termijn heeft ingediend. Het heeft overwogen dat enige reden op grond waarvan appellant van deze termijnoverschrijding niettemin geen verwijt kan worden gemaakt, is gesteld noch gebleken. Het Gerecht heeft daarom beslist dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
2. Appellant heeft in zijn hogerberoepschrift gesteld: “Toendertijd bij het vervaardigen van klagers’ bezwaarschrift was klager toen met borst- en rugklachten op arbeidsongeschiktheid sinds 01 juni 2017 tot en met 10 december 2017 gegaan. (Productie-2)”.
2.1.
Productie 2 behelst een AO-verklaring van de chef Medische Administratie van de SVB van 19 april 2018. Daarin is vermeld dat appellant met een verzuimpercentage van 100% arbeidsongeschikt was in de periode van 1 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 en van 10 juni 2017 tot en met 20 juli 2017.
3. Geïntimeerde verenigt zich met de beslissing van het Gerecht die overeenkomt met het door geïntimeerde reeds in eerste aanleg bepleite standpunt dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet kan worden ontvangen. In hetgeen door appellant in hoger beroep nog is aangevoerd, ziet geïntimeerde geen grond voor een ander standpunt.
4. De Raad overweegt dat het beroepschrift en de daarbij gevoegde AO-verklaring geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat de beslissing van het Gerecht niet houdbaar is. Uit de overgelegde verklaring blijkt niet meer dan dat appellant in de periode van de bezwaartermijn - die liep van (uiterlijk) 15 mei tot 13 juni 2017 - arbeidsongeschikt was vanaf 1 juni 2017. Uit de verklaring valt niet op te maken waarom appellant, afgezien nog van de eerste 15 dagen, niet in staat was om gedurende die arbeidsongeschiktheid een bezwaarschrift in te dienen. Dit geldt te meer nu appellant niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij wel in staat was op 16 juni 2017 een bezwaarschrift in te dienen, hoewel hij ook toen, kennelijk wegens dezelfde redenen, arbeidsongeschikt was.
4.1.
De Raad concludeert dat appellant ook in hoger beroep niet enige reden heeft gesteld op grond waarvan hem van de termijnoverschrijding niettemin geen verwijt kan worden gemaakt.
5. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.