ECLI:NL:ORBAACM:2021:52

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
CUR2019H00417
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorwaardelijk ontslag van een ambtenaar van politie wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar van politie die voorwaardelijk ontslagen is wegens plichtsverzuim. De ambtenaar, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, heeft zich schuldig gemaakt aan onvoldoende nauwkeurig en onvolledig handelen bij de afhandeling van een noodmelding. Op 17 september 2017 ontving hij een melding van een vrouw die in levensgevaar verkeerde, maar de afhandeling van deze melding voldeed niet aan de vereiste werkinstructies. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 1 september 2021 behandeld, waarbij de ambtenaar werd bijgestaan door zijn gemachtigden. De Raad oordeelde dat de ambtenaar niet voldoende had gehandeld conform de instructies, maar dat de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die het bestreden besluit nietig had verklaard, werd bevestigd met verbetering van gronden. De Raad concludeerde dat de ambtenaar niet opzettelijk had gehandeld en dat de omstandigheden van de zaak niet rechtvaardigden dat hij voorwaardelijk ontslagen werd.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

de Regering van Curaçao,

appellante,
gemachtigden: mrs. L.S. Davelaar, A.C. van Hoof en K. Saleh, advocaten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 16 december 2019, CUR201902769 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:

[geïntimeerde],geïntimeerde,gemachtigde: A.V.E. Vilchez,

en
appellante.

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. Davelaar en mr. Saleh, vergezeld door [naam werknemer 1] en [naam werknemer 2], beiden werkzaam bij het Korps Politie Curaçao (KPC). Geïntimeerde is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is sinds 15 februari 2014 werkzaam als ambtenaar van politie bij KPC en sinds 1 augustus 2015 in vaste dienst in de functie van medewerker Intake & Service. Feitelijk is geïntimeerde werkzaam als calltaker call center bij de Centrale Meldkamer (CMK).
1.2.
Op 17 september 2017 om 05:05 uur nam geïntimeerde een telefonische melding aan op het telefoonnummer 917, welk nummer bestemd is voor niet-spoedeisende gevallen. De melding was van een vrouw (melder) die dringend om hulp verzocht omdat plotseling de elektriciteit werd uitgeschakeld, haar woning met stenen werd bekogeld en vernielingen werden gepleegd door een persoon die haar woning wilde binnendringen. De melder schreeuwde om hulp en vertelde dat zij alleen woont. Geïntimeerde kon op de achtergrond het geluid van gebroken glas horen. Om 05:07 uur heeft geïntimeerde de melding in het systeem Actpol (Actpol) ingevoerd en de melding mondeling aangevuld en doorgegeven aan dienstdoende dispatcher X. Die heeft om 05:10 uur een patrouille naar het adres van de melder gestuurd. Een andere dispatcher, Y, heeft de melding in Actpol als NSA prio 3 geprioriteerd (politie inzet noodzakelijk in minder ernstige zaken; binnen 30 minuten ter plaatse). Dat wordt om 05:16 uur door dispatcher Y gewijzigd naar SA prio 2 (spoedeisende inzet nodig, geen levensbedreigende situatie; binnen 20 minuten ter plaatse). De drie dienstdoende politieagenten van de patrouille (wijkteam Montaña) waren om 05:22 uur ter plaatse en gaven om 05:34 uur hun bevindingen door aan de CMK. Zij hebben rondom de woning gelopen en zagen niemand op het erf. Wel zagen zij kapotte ruiten en hebben naar binnen gekeken en geroepen, maar daar is geen reactie op gekomen. De agenten zijn weggegaan zonder in de woning te zijn geweest en zonder contact te hebben gehad met de melder. Ondertussen heeft dispatcher X geprobeerd de melder te bellen, maar kreeg geen gehoor. Later bleek dat dispatcher X een verkeerd telefoonnummer heeft gebeld. Om 05:53 uur nam geïntimeerde opnieuw een telefonische melding aan van de melder. Zij verklaarde dat zij al gebeld had, maar dat de politie niet ter plaatse was gekomen en dat zij zich schuil hield in haar slaapkamer. Zij vertelde dat een man buiten haar woning vernielingen aan het plegen was, dat hij een vuurwapen bij zich had en dat hij haar ging vermoorden. Zij gaf ook een signalement van de man. Tijdens het gesprek heeft geïntimeerde vanuit zijn stoel naar dispatcher X geschreeuwd dat hij de melder opnieuw aan de lijn had. Vervolgens heeft dispatcher X telefonisch contact opgenomen met het wijkteam Montaña om bij de woning assistentie te verlenen. Aan het einde van het telefoongesprek hoorde geïntimeerde dat de melder een snurkend geluid maakte en daarna bleef het stil. De melder is later op die dag dood in haar woning aangetroffen.
1.3.
KPC, Unit Interne Zaken, heeft onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen/ gedragingen binnen Callcenter 917 en Meldkamer 911 in verband met de onder 1.2 beschreven meldingen. Daarbij zijn onder meer processen-verbaal van bevindingen van diverse betrokken medewerkers, waaronder geïntimeerde, onderzocht, deze medewerkers en getuigen gehoord, geluidsopnames beluisterd en werkinstructies bezien. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het "Eindrapport disciplinair onderzoek Kaya Seru Machu" van 25 oktober 2017 (rapport).
1.4.
Bij brief van 21 september 2017 heeft de korpschef van KPC geïntimeerde de toegang tot alle politiedienstlokalen ontzegd voor de duur van ten hoogste drie maanden in verband met een strafrechtelijk/disciplinair onderzoek. In die brief is ook vermeld dat een disciplinair onderzoek werd opgestart om te onderzoeken of geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
1.5.
Bij brief van 21 december 2017 is geïntimeerde in verband met het strafrechtelijk en disciplinair onderzoek buiten functie gesteld.
1.6.
Bij brief van 31 januari 2018 heeft appellante het voornemen kenbaar gemaakt om geïntimeerde in zijn ambt te schorsen. Daartegen heeft geïntimeerde verweer gevoerd. Bij brief van 19 juni 2018 is geïntimeerde voor de duur van maximaal zes maanden in zijn ambt geschorst.
1.7.
Bij brief van 15 maart 2018, op 24 april 2018 aan geïntimeerde uitgereikt, heeft appellante het voornemen kenbaar gemaakt om aan geïntimeerde de disciplinaire straf van (onvoorwaardelijk) ontslag op te leggen. Daartegen heeft geïntimeerde verweer gevoerd. Naar aanleiding daarvan heeft appellante het voornemen tot ontslag gewijzigd naar het voornemen tot voorwaardelijk ontslag.
1.8.
Bij brief van 16 januari 2019, op 12 februari 2019 aan geïntimeerde uitgereikt, heeft appellante het voornemen kenbaar gemaakt om tot voorwaardelijk ontslag over te gaan. Daartegen heeft geïntimeerde opnieuw verweer gevoerd.
1.9.
Bij landsbesluit van 20 mei 2019 heeft appellante geïntimeerde met toepassing van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder i, en vierde lid, en van artikel 106, eerste lid, van het Besluit rechtspositie Korps Nederlandse Antillen 2000 (BrKPNA) met ingang van 20 mei 2019 disciplinair ontslag verleend en bepaald dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij geïntimeerde zich gedurende een termijn van twee jaren schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim of aan enig ander ernstig plichtsverzuim (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit heeft appellante, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Geïntimeerde heeft nagelaten bepaalde essentiële informatie overeenkomstig de werkinstructie Call Center in Actpol in te voeren waardoor dispatcher X de ernst van de melding niet heeft onderkend. Gelet op het spoedeisende karakter van de gevraagde assistentie had geïntimeerde vanaf de eerste melding voortvarend, attent en accuraat moeten handelen. Bovendien heeft geïntimeerde bij de meldingen gedraald aan de telefoon, waardoor kostbare tijd is verstreken hetgeen in een droevig geval heeft geresulteerd. Geïntimeerde zich dan ook schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat hij zich niet op een professionele wijze heeft gedragen. Geïntimeerde heeft zich met zijn gedragingen duidelijk doen kennen als een medewerker die het kennelijk niet zo nauw neemt met de verantwoordelijkheid die zijn functie als calltaker met zich brengt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit nietig verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat geïntimeerde zijn werkzaamheden op een zodanige manier heeft uitgevoerd dat hij zich daarmee aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Uit het rapport kan worden afgeleid dat het voor de medewerkers van de CMK niet duidelijk was dat zij conform de nieuwe werkwijze zelf meldingen in het computersysteem moesten prioriteren. Aan geïntimeerde kan daarom niet worden verweten dat hij, door de melding niet zelf in het computersysteem te prioriteren, niet conform de juiste werkinstructies heeft gehandeld. Verder kan ook niet worden aangenomen dat geïntimeerde enig verwijt treft door de manier waarop hij met de meldingen is omgegaan. De handelingen van geïntimeerde hebben er immers toe geleid dat dispatcher X meteen contact opnam met de collega's opdat die assistentie op het adres van de melder zouden gaan verlenen.
3.1.
Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Volgens appellante heeft geïntimeerde te lang met de melder gesproken zonder de verkregen gegevens in Actpol in te voeren, en heeft hij ook belangrijke informatie niet conform de werkinstructies in Actpol ingevoerd en geprioriteerd. Geïntimeerde kan worden verweten niet volgens de werkinstructies te hebben gehandeld, omdat uit zijn verklaringen blijkt dat hij wel op de hoogte was van de nieuwe werkinstructies. Daarvoor verwijst appellante naar het rapport en de verhoren die als bijlagen bij het rapport zijn gevoegd. Bovendien wijst de leidinggevende regelmatig op de werkwijzen.
3.2.
Geïntimeerde heeft aangevoerd dat hij tijdens de meldingen last heeft gehad van een niet goed functionerende koptelefoon. Toen hem duidelijk werd dat sprake was van een acute noodsituatie is hij meteen opgestaan en naar dispatcher X gelopen om de nadere informatie mondeling door te geven. Hierna is een patrouille op aanwijzing van dispatcher X meteen naar het adres van de melder gegaan. Ook na de tweede melding is geïntimeerde opgestaan van zijn plaats en heeft hij dispatcher X toegeschreeuwd om een patrouille te sturen. Dat deze patrouille toen niet is gegaan of niet door de dispatcher is gestuurd, heeft geleid tot het droevige resultaat. Geïntimeerde heeft er verder op gewezen dat het unithoofd Intake & Service op
9 maart 2017 aan de collega’s een e-mailbericht heeft gestuurd, aan geïntimeerde doorgestuurd op 13 maart 2017, met als titel ‘aanrijtijden en prio’. Hierin heeft hij eraan herinnerd dat het Callcenter geen prioriteit mag aangeven in het systeem, maar dat de calltaker van 911 de melding beoordeelt en de prio bepaalt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 76 van het BrKPNA luidt:
“1. De ambtenaar van politie is gehouden zijn ambtsverplichtingen nauwgezet en ijverig te vervullen en zich overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar van politie betaamt.
(…)
4. De ambtenaar van politie dient de door de minister, het bevoegd gezag dan wel het hoofd van dienst vastgestelde voorschriften stipt en nauwgezet na te leven.”
Artikel 101 van het BrKPNA luidt:
“(…)
2. De ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
3. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.”
4.2.
Volgens vaste rechtspraak behoort een strafontslag wegens plichtsverzuim te berusten op een eigenstandige feitenvaststelling door appellante. Op die feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Wél geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet kunnen zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging(en) heeft schuldig gemaakt.
4.3.
Appellante heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geïntimeerde heeft nagelaten bepaalde essentiële informatie overeenkomstig de werkinstructie Call Center in Actpol in te voeren. Hierdoor heeft dispatcher X het spoedeisende karakter van de melding niet onderkend waardoor de melding niet adequaat is afgehandeld. Bovendien heeft geïntimeerde gedraald aan de telefoon tijdens de meldingen, waardoor kostbare tijd verloren is gegaan.
4.4.
Uit de feitelijke gang van zaken rond de meldingen, zoals opgenomen onder 1.2 en in detail beschreven in het rapport en toegelicht ter zitting, rijst het beeld op van een kettingreactie van handelingen door verschillende betrokkenen, die in het licht van de dood van melder achteraf, afzonderlijk en in onderlinge samenhang, mogelijk als inadequaat kunnen worden gekwalificeerd. Kern van het onderhavige geschil is of het aandeel van geïntimeerde hierin als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Anders dan het Gerecht is de Raad van oordeel dat dit het geval is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Voorop wordt gesteld dat de Raad er niet van overtuigd is dat de werkinstructies voldoende duidelijk waren op het punt van de prioritering van meldingen. Weliswaar bevinden zich stukken in het dossier waarin die taak vanaf 2014 bij de calltaker 917 wordt neergelegd in plaats van bij de calltaker/dispatcher 911, maar in het onder 3.2 genoemde e-mailbericht van 9 maart 2017 lijkt daarop te zijn teruggekomen. Dit laat evenwel onverlet dat de calltaker 917 de melding zodanig nauwkeurig moet registreren in Actpol dat de dispatcher de melding van de juiste prioritering voorziet. Geïntimeerde wordt verweten dat hij dit onvoldoende nauwkeurig dan wel onvolledig heeft gedaan, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.6.
Op blz. 46-48 van het rapport wordt de ten tijde van belang geldende werkinstructie Callcenter 917 weergegeven, met de verschillende te nemen stappen bij een melding. In de kolommen ernaast wordt per stap weergegeven wat de bevindingen zijn van de in geding zijnde meldingen. Zo blijkt dat geïntimeerde de eerste melding van de melder heeft geïdentificeerd als vernieling (stap 1). Vervolgens heeft geïntimeerde in Actpol kort na elkaar twee beschrijvingen geregistreerd (stap 2). De eerste beschrijving was “onbekende”, de tweede was dat “bij het vermelde adres onbekenden een ruit van een raam hebben ingeslagen”. Geïntimeerde heeft vervolgens besloten (stap 3) om het telefoontje niet door te geleiden naar de calltaker 911, maar de melding zelf af te handelen. Pas in tweede instantie heeft geïntimeerde mondeling aan dispatcher X doorgegeven dat de melding afkomstig was van een bejaarde vrouw, die alleen woonde en die aan het schreeuwen was in haar woning. De bevindingen van de tweede melding laten zien dat geïntimeerde niet de stappen van de werkinstructie heeft gevolgd, maar dat geïntimeerde volgens eigen verklaring, ondersteund door verklaringen van dispatcher Y en van een dienstdoende calltaker 911, vanaf zijn werkplek heeft geschreeuwd naar dispatcher X dat de vrouw weer gebeld had en dat de politie moest worden gestuurd.
4.7.
De Raad is van oordeel dat gelet op de gang van zaken zoals onder 4.6 geschetst appellante terecht tot de conclusie is gekomen dat sprake is van plichtsverzuim dat aan geïntimeerde kan worden toegerekend. Appellante was dan ook bevoegd om geïntimeerde een disciplinaire straf op te leggen. In zoverre slaagt het hoger beroep.
4.8.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.
Weliswaar had geïntimeerde in plaats van de in de loop van de eerste melding verkregen informatie mondeling over te brengen deze in Actpol moeten registreren, zoals de werkinstructie voorschrijft, maar door zijn mondelinge optreden heeft geïntimeerde het spoedeisende karakter van de melding (alsnog) voldoende duidelijk gemaakt aan dispatcher X. Bovendien heeft geïntimeerde de mondelinge informatie bij de eerste melding gegeven op het moment dat de patrouille nog moest worden gestuurd door dispatcher X. Die heeft daarbij de mondeling verkregen, aanvullende informatie tijdig kunnen doorgegeven aan de patrouille. Dat dispatcher X daarbij heeft verzuimd het verzoek te voorzien van de kwalificatie prio 1 overeenkomstig de onder 3.2 bedoelde gewijzigde instructie van 9 maart 2017, kan geïntimeerde niet worden verweten.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat appellante zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een zodanig ernstig plichtsverzuim, dat daarbij de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag past.
4.11.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.10 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.