ECLI:NL:ORBAACM:2021:38

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
CUR2019H00326, CUR2019H00327
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevorderingsbesluit en plaatsingsbesluit van Teamleider Veel Voorkomende Criminaliteit bij Korps Politie Curaçao

In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellant, de Regering van Curaçao, tegen twee uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De eerste uitspraak betreft een bevorderingsbesluit waarbij appellant, werkzaam als Teamleider Veel Voorkomende Criminaliteit bij het Korps Politie Curaçao, per 1 juli 2003 is benoemd in de functie van Teamleider Wijkteam. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat hij per 1 september 2000 in die functie benoemd had moeten worden. Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het concept landsbesluit niet ondertekend was en dus geen rechtskracht had. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de aanspraak van appellant, die ouder is dan vijf jaar, niet meer in rechte afdwingbaar is op grond van het rechtszekerheidsbeginsel.

De tweede uitspraak betreft een plaatsingsbesluit waarbij appellant per 1 december 2013 is benoemd in de functie van Teamleider VVC. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Gerecht heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant stelt dat hij het besluit pas op 11 oktober 2016 heeft ontvangen, en niet op 11 september 2016, zoals het Gerecht heeft geoordeeld. De Raad is van mening dat er onvoldoende bewijs is dat het besluit daadwerkelijk op zondag is uitgereikt, en oordeelt dat het bezwaar tijdig is ingediend. De Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Gerecht en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling.

De Raad veroordeelt de geïntimeerde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van NAf 2.800,-.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant],

appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam
tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
13 augustus 2019, CUR201602086 (aangevallen uitspraak 1) en CUR201602207 (aangevallen uitspraak 2), in de gedingen tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.C.M. Tweeboom

Procesverloop

Appellant heeft op 10 september 2019 hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken
Geïntimeerde heeft contramemories ingediend.
De Raad heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 23 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is werkzaam als Teamleider Veel Voorkomende Criminaliteit (VVC) bij het Korps Politie Curaçao (KPC). Bij Landsbesluit van 10 mei 2016,
nr. 16/1200, (bevorderingsbesluit) heeft geïntimeerde appellant per 1 juli 2003 benoemd in de functie van Teamleider Wijkteam en hem daarbij ingeschaald in schaal 9P, trede 1, van het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (BRKPNA).
1.2.
Tegen het bevorderingsbesluit heeft appellant bezwaar gemaakt op de grond dat hij door de feitelijk verrichte werkzaamheden als teamleider al per 1 september 2000 in die functie dient te worden benoemd.
1.3.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft het Gerecht het bezwaar tegen het bevorderingsbesluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat en voor zover van belang, onder verwijzing naar vaste rechtspraak het volgende overwogen. Geïntimeerde heeft als bevoegd gezag het concept landsbesluit niet ondertekend en dit heeft dan ook geen gelding gekregen. Aan de omstandigheid dat in een concept landsbesluit sprake was van benoeming per 1 september 2000 in de functie van Teamleider Wijkteam kan appellant niet het vertrouwen ontlenen dat geïntimeerde hem ook per die datum zou benoemen. Er was sprake van een voorstel waarover geïntimeerde nog niet had besloten. In zijn algemeenheid kan uit een concept landsbesluit niet de bedoeling van het bevoegde gezag worden afgeleid. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld zijn niet aannemelijk geworden. Ook kan appellant aan de uitspraak van het Gerecht van 28 februari 2014 geen aanspraak ontlenen op benoeming in de gewenste functie. In die uitspraak heeft het Gerecht geïntimeerde alleen opgedragen een beslissing te nemen op het verzoek van appellant van
15 september 2012, niet om appellant per 1 september 2000 in de functie van Teamleider Wijkteam te benoemen.
2.1.
Bij Landsbesluit van 6 september 2016, nr. 16/1859, (plaatsingsbesluit) heeft geïntimeerde het Landsbesluit van 28 oktober 2015, nr. 15/3982, in verband met de overgang naar het gereorganiseerde KPC ingetrokken en appellant per 1 december 2013 benoemd in de functie van Teamleider VVC. Daarbij is appellant ingeschaald in schaal 10P, trede 6.
2.2.
Tegen het plaatsingsbesluit heeft appellant bezwaar gemaakt op de grond dat hij niet per 1 december 2013 maar per 1 juli 2010 moet worden benoemd in de functie van Teamleider VVC met bijbehorende schaal.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht het volgende overwogen. Appellant heeft op
11 september 2016 getekend voor ontvangst van het plaatsingsbesluit. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is op 12 september 2016 aangevangen en ingevolge artikel 41, derde lid, van de RAr verstreken op 11 oktober 2016. Het bezwaar is op 12 oktober 2016 en dus de dag na het verstrijken van de bezwaartermijn ingediend.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1
4.1.
Blijkens het bevorderingsbesluit heeft appellant eerst op 27 juni 2008 verzocht te worden ingedeeld bij Bureau Technische Recherche, omdat hij al ruim zeven jaar is belast met opsporingswerkzaamheden bij Wijkteam Punda. Vervolgens heeft hij op 15 oktober 2012 verzocht hem per 1 september 2000 te benoemen in de functie Teamleider Wijkteam Punda. Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft appellant bezwaar gemaakt bij het Gerecht. Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard en geïntimeerde opgedragen om binnen vier maanden op het verzoek te beschikken. Daartoe heeft het Gerecht onder meer overwogen dat appellant sinds 2000 functioneert als Teamleider van team 5 van Wijkteam Punda en dat geïntimeerde moet beoordelen of appellant ten tijde van indiening van het verzoek van 15 oktober 2012 of wellicht al eerder voor toewijzing van het verzoek in aanmerking kwam. Vervolgens heeft geïntimeerde appellant met het bevorderingsbesluit per 1 juli 2003 benoemd in de door hem gewenste functie. Een benoeming die eerder in zou gaan, zou in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, aldus het bevorderingsbesluit.
4.2.
Appellant heeft herhaald wat hij in bezwaar heeft aangevoerd dat het Gerecht in zijn uitspraak van 28 februari 2014 heeft geoordeeld dat hij per 1 september 2000 moet worden benoemd in de functie van Teamleider Wijkteam.
4.2.1.
Met het Gerecht wordt geoordeeld dat het Gerecht in zijn uitspraak van
28 februari 2014 niet de opdracht heeft gegeven om appellant per 1 september 2000 te benoemen in de gewenste functie, maar geïntimeerde alleen is opgedragen om te besluiten op het verzoek van appellant. Dat heeft geïntimeerde in het bevorderingsbesluit gedaan. Daarbij heeft geïntimeerde, zoals het Gerecht had opgedragen, betrokken dat appellant reeds voor indiening van het verzoek op
15 oktober 2012 voor toewijzing daarvan in aanmerking kwam, namelijk ten tijde van indiening van zijn eerste verzoek op 27 juni 2008. Vervolgens heeft geïntimeerde zich terecht op het standpunt gesteld dat de bevordering niet eerder in kan gaan dan 27 juni 2003, omdat voor zover het verzoek over een aanspraak gaat die ouder is dan vijf jaar, die aanspraak in zoverre op grond van het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 114 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht niet meer in rechte afdwingbaar is (vergelijk de uitspraak van de Raad van 7 april 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:4 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:ORBAACM:2020:4&showbutton=true&keyword=rechtszekerheidsbeginsel+%22terugwerkende+kracht%22)). De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Appellant heeft vervolgens onder verwijzing naar zijn bezwaar aangevoerd dat in andere gevallen een terugwerkende kracht van meer dan vijf jaar is gehanteerd. Het ging om een gratificatie met acht jaar terugwerkende kracht en een wijziging maximale inschaling met zeven jaar terugwerkende kracht. Ook heeft hij erop gewezen dat het Gerecht in een uitspraak van 5 juli 2007 heeft besloten een benoeming met zes jaar terugwerkende kracht in te laten gaan.
4.3.1.
De gevallen die appellant noemt zijn geen gevallen die vergelijkbaar zijn met zijn situatie. Het ging in die gevallen namelijk om algemene besluiten van de Raad van Ministers over, kort gezegd, het invoeren van een algemeen beleid voor toekenning van gratificaties bij een 30-jarig ambtsjubileum onderscheidenlijk de uitvoering van de formatierapporten in het kader van de 'Nieuwe Overheid'. Verder kan het beroep op het geval in de uitspraak van het Gerecht van 5 juli 2007 hem ook niet baten, omdat het Gerecht die benoeming had opgedragen en niet geïntimeerde. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.4.
Appellant heeft tot slot betoogd dat als zijn beroepsgrond niet slaagt dat hij per 1 september 2000 moet worden benoemd in de functie van Teamleider Wijkteam, hij per 1 juli 2003 moet worden ingeschaald in trede 3 van schaal 9P, omdat hij deze functie vanaf 1 september 2000 heeft moeten waarnemen. Dit betoog slaagt niet. Daargelaten of sprake was van waarneming als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het BRKPNA, valt dit verzoek buiten de omvang van het geding. Appellant is immers in zijn bezwaarschrift van 7 juni 2016 niet opgekomen tegen dit onderdeel van het bevorderingsbesluit althans hij heeft zijn vordering beperkt tot benoeming per 1 september 2000 in de functie van Teamleider Wijkteam en indeling in bezoldigingsschaal 9P, trede 1.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat deze uitspraak moet worden bevestigd.
Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2
4.6.
Appellant heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Appellant kan het plaatsingsbesluit niet op 11 september 2016 hebben ontvangen, omdat het een zondag betrof waarop nooit landsbesluiten worden uitgereikt. Appellant heeft het besluit pas op 11 oktober 2016 ontvangen. Per abuis heeft hij voor ontvangst op 11 september 2016 getekend.
4.6.1.
Ter zitting heeft appellant nader toegelicht dat het weliswaar voorkomt dat medewerkers van de (personeels)administratie incidenteel op zondag op het bureau werken, maar dat zij dan geen landsbesluiten uitreiken. Bovendien was appellant zelf die bewuste zondag niet op het bureau.
4.6.2.
In het licht van appellants verklaring en bij gebreke van een meer uitgebreide vastlegging door geïntimeerde wie wanneer en waar het landsbesluit aan appellant heeft uitgereikt, is de Raad er niet van overtuigd dat uitreiking van dit besluit daadwerkelijk op zondag 11 september 2016 heeft plaatsgevonden. In het midden kan blijven of uitreiking van het plaatsingsbesluit op maandag 12 september 2016 dan wel op 11 oktober 2016, zoals appellant stelt, heeft plaatsgevonden. Immers, in beide gevallen is het bezwaarschrift tijdig bij het Gerecht ingediend.
4.6.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt, zodat deze uitspraak moet worden vernietigd. Gelet op het door geïntimeerde daarover ingenomen standpunt ter zitting, zal de zaak worden teruggewezen naar het Gerecht om te worden hervat in de stand waarin zij zich bevond.
5. De Raad ziet aanleiding om geïntimeerde met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar en beroep. Deze kosten worden begroot op NAf 2.800,-.

Beslissing

De Raad:
  • bevestigtaangevallen uitspraak 1;
  • vernietigtaangevallen uitspraak 2;
  • verklaarthet bezwaar tegen het plaatsingsbesluit
    ontvankelijk;
  • wijstde zaak met nummer CUR2019H00326
    terugnaar het Gerecht om te worden hervat in de stand waarin zij zich bevond;
  • veroordeeltgeïntimeerde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van NAf 2.800,-.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en
mr. L.J.J. Rogier, leden, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.