ECLI:NL:ORBAACM:2021:36

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
CUR2019H00350
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage en informatie door ambtenaar in functie bij de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie van Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, werkzaam als Teamleider Noodhulp/Handhaving bij het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao, had op 1 juni 2017 verzocht om inzage in documenten en informatie over bevoegdheden van functionarissen. Na een weigering van de geïntimeerde om een besluit te nemen op dit verzoek, heeft de appellant op 1 juni 2018 bezwaar gemaakt. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd, omdat het verzoek niet op rechtsgevolg was gericht, en dus niet kon worden aangemerkt als een weigering om te handelen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat zijn verzoek wel degelijk op rechtsgevolg was gericht, en dat de leiding van het KPC ten onrechte weigerde uitvoering te geven aan het landsbesluit dat hem in zijn functie plaatste. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een weigering om te handelen in de zin van de relevante wetgeving, omdat de rechtspositie van de appellant niet werd beïnvloed. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant niet goed was opgeroepen voor de zitting bij het Gerecht, maar dat hij desondanks de gelegenheid had om zijn hoger beroep mondeling toe te lichten bij de Raad.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURACAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant]

wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
2 augustus 2019, CUR201801707 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de minister van Justitie,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat

Procesverloop

Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante op 2 oktober 2019 hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2021. Appellant is niet verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij Landsbesluit van 25 februari 2016 nr. 16/0499 heeft de regering van Curaçao appellant per 1 december 2013 geplaatst in de functie van Teamleider Noodhulp/Handhaving in het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (KPC).
1.2.
Bij brief van 1 juni 2017 heeft appellant geïntimeerde verzocht om inzage in een aantal documenten, toezending van een functieomschrijving en om informatie over onder meer bevoegdheden van functionarissen.
1.3.
Op 1 juni 2018 heeft appellant bij het Gerecht bezwaar gemaakt tegen de weigering van geïntimeerde om een besluit te nemen op zijn verzoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat het verzoek van appellant aan geïntimeerde niet op rechtsgevolg is gericht en dus niet is gericht op het verkrijgen van een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 35, eerste lid, van de RAr. Het niet beslissen op het verzoek door geïntimeerde kan dan ook niet worden aangemerkt als een weigering om te beschikken of te handelen, waartegen bezwaar zou kunnen worden aangemerkt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek aan geïntimeerde wel op rechtsgevolg was gericht. De leiding van het KPC weigert namelijk ten onrechte om uitvoering te geven aan het onder 1.1 bedoelde landsbesluit. Geïntimeerde kan de korpsleiding dwingen dat alsnog te doen. De weigering om dat te doen is dan ook een weigering om te handelen.
4.2.
Daargelaten het antwoord op de vraag of geïntimeerde in de positie is om de korpsleiding te dwingen tot handelen zoals door appellant gewenst, is geen sprake van een weigering om te handelen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de RAr. Het gaat immers niet om een weigering als gevolg waarvan de rechtspositie van appellant feitelijk of rechtens wordt beïnvloed. Zo wordt op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de plaatsing van appellant in de functie van Teamleider Noodhulp/Handhaving in het KPC. Evenmin is gebleken dat de rechtspositie van appellant anderszins wordt gewijzigd. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat, anders dan het Gerecht heeft vermeld in het procesverloop, hij niet goed is opgeroepen omdat hij geen schriftelijke oproeping voor de zitting bij het Gerecht heeft ontvangen. Wat daarvan ook zij, appellant had de gelegenheid om alsnog in persoon zijn hoger beroep mondeling toe te lichten bij de Raad. Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en
mr. L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.