In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie van Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, werkzaam als Teamleider Noodhulp/Handhaving bij het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao, had op 1 juni 2017 verzocht om inzage in documenten en informatie over bevoegdheden van functionarissen. Na een weigering van de geïntimeerde om een besluit te nemen op dit verzoek, heeft de appellant op 1 juni 2018 bezwaar gemaakt. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd, omdat het verzoek niet op rechtsgevolg was gericht, en dus niet kon worden aangemerkt als een weigering om te handelen.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat zijn verzoek wel degelijk op rechtsgevolg was gericht, en dat de leiding van het KPC ten onrechte weigerde uitvoering te geven aan het landsbesluit dat hem in zijn functie plaatste. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een weigering om te handelen in de zin van de relevante wetgeving, omdat de rechtspositie van de appellant niet werd beïnvloed. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant niet goed was opgeroepen voor de zitting bij het Gerecht, maar dat hij desondanks de gelegenheid had om zijn hoger beroep mondeling toe te lichten bij de Raad.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.