ECLI:NL:ORBAACM:2021:21

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA2017H000036
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake strafontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en eerdere strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. Appellant was werkzaam als agent van politie en is op 1 maart 1996 in dienst getreden. Hij is in het verleden strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling en heeft verschillende disciplinaire maatregelen ondergaan. Op 2 april 2007 werd hij op non-actief gesteld en in 2016 werd hem een disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat hij als non-actieve ambtenaar niet zo streng gestraft kan worden en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 28 januari 2021, waarbij gebruik werd gemaakt van een videoverbinding vanwege COVID-19-maatregelen. De Raad oordeelt dat plichtsverzuim ook geldt voor non-actieve ambtenaren en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig is, gezien de ernst van het plichtsverzuim en eerdere veroordelingen. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: [naam],
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
6 maart 2017, GAZA 1637/16 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak op 28 januari 2021 ter zitting behandeld. Daarbij is in verband met de COVID-19-maatregelen gebruik gemaakt van een videoverbinding met het Gerecht in Aruba. De voorzitter, een lid van de Raad en de griffier hadden zitting in Curaçao. Een ander lid van de Raad had zitting in Aruba. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 1 maart 1996 als adspirant-agent van politie in dienst getreden bij het Korps Politie Aruba en sinds 1 augustus 1998 in vaste, pensioengerechtigde dienst.
1.2.
Op 16 september 2003 en 20 januari 2005 is appellant strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling onderscheidenlijk mishandeling en het als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.
1.3.
Bij Landsbesluit van 5 mei 2006 no. 8 is appellant per 1 juli 2005 als medewerker toezicht en controle geplaatst bij de Directie Immigratie en Naturalisatie onder gelijktijdige ontheffing uit de politierang van brigadier.
1.4.
Per 2 april 2007 is appellant op non-actief gesteld. Ten tijde hier in geding maakte appellant deel uit van de zogenaamde overtolligheidspool.
1.5.
Op 3 september 2014 heeft een zogenaamde Taakstraf zitting Openbaar Ministerie plaatsgevonden in verband met een aan appellant verweten mishandeling. Hierbij is de zaak geseponeerd onder voorwaarde dat appellant het ART Programma van de reclassering volgt en een schadevergoeding betaalt.
1.6.
Appellant is op 14 juni 2015 in verzekering gesteld als verdachte van mishandeling met gebruikmaking van wapenen. Op 24 juni 2015 heeft de rechter-commissaris de bewaring bevolen en is de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst. Tevens is een disciplinair onderzoek gestart om te bepalen of appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 82 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
1.7.
Bij brief van 19 augustus 2015 heeft geïntimeerde appellant in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden over het hem verweten gedrag. Appellant heeft zich bij brief van 8 september 2015 verantwoord en ontkend zich aan mishandeling met een wapen of aan plichtsverzuim schuldig te hebben gemaakt.
1.8.
Bij Landsbesluit van 24 mei 2016 no. 31 (bestreden besluit) heeft geïntimeerde, voor zover van belang, besloten appellant primair de disciplinaire straf van ontslag op te leggen op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma en subsidiair ontslag te verlenen wegens een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma.
1.9.
Bij vonnis van 8 september 2016 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg appellant voor mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar en tot een taakstraf voor de duur van 120 uur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij als non-actieve ambtenaar niet zo streng als een actieve ambtenaar kan worden gestraft voor wangedrag dat zijn functioneren noch enige dienst beschadigt of beïnvloedt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Lma omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Dat appellant ten tijde hier van belang non-actief is, laat onverlet dat hij nog steeds ambtenaar is en voor hem de verplichting geldt zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Bovendien is van belang dat appellant als ambtenaar was opgenomen in de overtolligheidspool en hij van daaruit in aanmerking kon komen voor een nieuwe ambtelijke functie. Wangedrag kan de mogelijkheden daartoe beperken gelet op de eisen van integriteit en betrouwbaarheid.
4.2.
Appellant heeft vervolgens aangevoerd dat geïntimeerde met het bestreden besluit het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij heeft hij verwezen naar drie gevallen waarin de betrokken ambtenaren ergere of vergelijkbare misdrijven hebben gepleegd, maar tegen deze ambtenaren niet zulke ingrijpende maatregelen zijn getroffen als tegen appellant. De afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het Gerecht onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.2.1.
Evenals het Gerecht is de Raad van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. Niet alleen betreffen de genoemde gevallen ambtenaren die allen in actieve dienst waren, maar het gaat ook om verschillen in functies, strafbare feiten en het al dan niet hebben van een strafblad.
4.3.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.2.1, heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat geïntimeerde bevoegd was appellant een disciplinaire straf op te leggen. De straf van ontslag is, gelet op de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere strafrechtelijke veroordelingen voor mishandeling en – meer recent – het opleggen van een taakstraf in verband met een verweten mishandeling, niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Aan de subsidiaire grondslag van het ontslag komt de Raad niet meer toe, zodat de in dat verband opgeworpen beroepsgrond geen bespreking behoeft.
4.4.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter, L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.