ECLI:NL:ORBAACM:2020:7

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
CUR2019H00076
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Haan
  • Hoefdraad
  • Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de vertragingsregel in ambtenarenzaken met betrekking tot de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Regering van Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 8 februari 2019. De zaak betreft de toepassing van de vertragingsregel bij de benoeming van een ambtenaar in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving. De appellante, vertegenwoordigd door mr. L.S. Davelaar, heeft het Landsbesluit van 22 januari 2014 ingetrokken, waarin de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B.L. Lie Atjam, was benoemd in de functie van Medewerker Wijkteam en later in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving. Het Gerecht had het bezwaar van de geïntimeerde tegen de intrekking van zijn benoeming ongegrond verklaard.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 21 februari 2020 behandeld en beide partijen hebben nadere schriftelijke toelichtingen ingediend. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat de appellante op goede gronden de vertragingsregel heeft toegepast. De Raad concludeert dat de functie van de geïntimeerde niet gelijkwaardig was aan de politiefunctie waarvoor hij was benoemd, en dat de appellante in redelijkheid kon eisen dat de geïntimeerde de Voortgezette Politieopleiding met succes zou afronden. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bezwaar van de geïntimeerde tegen het rechtspositiebesluit alsnog ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

de Regering van Curaçao,

appellante,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 8 februari 2019 in zaak nr. CUR201602072 (de aangevallen uitspraak), in het geding tussen:

[geïntimeerde],

wonend in Curaçao,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
en
appellante.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 23 december 2015 (het rechtspositiebesluit) heeft appellante het Landsbesluit van 22 januari 2014 ingetrokken bij dat besluit was geïntimeerde in verband met de integratie van de uitvoeringsorganisatie Controle en Beveiliging (UCB) in het nieuwe Gereorganiseerd Korps Politie Curaçao (GKPC) met ingang van 1 januari 2014 benoemd in de functie van Medewerker Wijkteam, bezoldigd naar schaal 7P en hem per die datum alsnog benoemd bij het GKPC in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving, bezoldigd naar schaal 7P, en per 1 maart 2015 naar schaal 8P.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door geïntimeerde gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld, waarna zij de gronden daarvan heeft aangevuld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en geïntimeerde is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan het eind van de behandeling is de zitting geschorst om partijen de gelegenheid te bieden nog een nadere schriftelijke toelichting in te zenden.
Beide partijen hebben dat gedaan bij schrijven van 13 onderscheidenlijk 20 maart 2020. Zij hebben de Raad vervolgens desgevraagd toestemming verleend uitspraak te doen zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 wordt bij de indiensttreding of de overgang naar een andere functie de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak wordt belast. Op grond van het tweede lid kan daarvan worden afgeweken, indien het niet voldoen aan de opleidingseisen of gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die betrokkenen in de functie moet verrichten, de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van het eerste lid vooralsnog verzet. In dat geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen (de vertragingsregel).
2. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of appellante bij het rechtspositiebesluit op goede gronden toepassing heeft gegeven aan de vertragingsregel. Anders dan het Gerecht bij de aangevallen uitspraak beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend.
2.1
Vast staat dat de functie Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving gewaardeerd is op schaal 8P. Om het niveau van de uitoefening van die verantwoordelijke functie te borgen heeft geïntimeerde naar het oordeel van de Raad in redelijkheid kunnen eisen dat degenen die uit een niet politie-onderdeel als het UCB geplaatst werden in die functie voor een volwaardige bekleding daarvan de Voortgezette Politieopleiding met succes zouden moeten afronden (de opleidingseis).
De Raad acht het in dat verband aannemelijk gemaakt door appellante dat de functie van geïntimeerde bij het UCB niet gelijkwaardig was aan de politiefunctie waar het hier over gaat. Die waardering is ook terug te vinden in het door appellante overgelegde “Advies inzake functievergelijking betreffende het KPC” van DMC van oktober 2018. De langjarige ervaring van geïntimeerde bij het UCB vormde dan ook geen grond om niet vast te houden aan de opleidingseis.
Gelet op het voorgaande heeft appellante ook onderscheid kunnen maken tussen degenen die reeds langjarig politieambtenaar waren en instromers van de UCB, door bij die eersten niet in alle gevallen vast te houden aan de opleidingseis. Het door geïntimeerde gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit daarop reeds af.
2.2
Gebleken is dat geïntimeerde samen met zeven collega’s, eveneens ingestroomd vanuit het UCB, op 13 februari 2015 heeft voldaan aan de opleidingseis. Gelet daarop heeft appellante hen per 1 maart 2015 bevorderd naar schaal 8P, zoals ook is geschied bij het rechtspositiebesluit. Daarmee heeft appellante naar het oordeel van de Raad een rechtmatige toepassing gegeven aan de vertragingsregel.
3. De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van geïntimeerde tegen het rechtspositiebesluit alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar tegen het rechtspositiebesluit alsnog
    ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. Haan, voorzitter, Hoefdraad en Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.