ECLI:NL:ORBAACM:2020:6

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
RvBAz CUR2019H00075
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Haan
  • Hoefdraad
  • Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in administratief beroep inzake rechtspositiebesluit Korps Politie Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken (GAz) van 7 februari 2019, waarin het GAz het administratief beroep van de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.L. Lie Atjam, had bezwaar gemaakt tegen de rechtspositie die was vastgesteld bij Landsbesluit van 28 oktober 2015, waarbij hij was benoemd in de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving. De appellant had op 22 maart 2016 een bezwaarschrift ingediend bij de Minister van Justitie van Curaçao, maar het GAz verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 20 februari 2020 behandeld. De Raad oordeelt dat het GAz ten onrechte het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de appellant de wil had om een rechtsmiddel in te stellen tegen het rechtspositiebesluit en dat hij de juiste procedure volgde, hoewel deze later als onjuist werd beoordeeld. De Raad concludeert dat de appellant niet kan worden tegengeworpen dat hij de verkeerde rechtsgang heeft gevolgd, aangezien hij mocht vertrouwen op de door de overheid geboden mogelijkheden.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het administratief beroep ontvankelijk, waarbij de zaak wordt terugverwezen naar het GAz voor inhoudelijke behandeling. Tevens wordt het Land Curaçao veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de appellant, die in totaal NAf 2.800 bedragen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. Haan en de leden mr. Hoefdraad en mr. Sybesma, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN

Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonende in Curaçao,
appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken (GAz), zittingsplaats Curaçao, van 7 februari 2019, in zaak nr. CUR201602073, in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigden: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 28 oktober 2015 heeft geïntimeerde de rechtspositie van appellant in verband met de overgang naar het nieuwe Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (GKPC) met ingang van 1 december 2013 vastgelegd, waarbij hij per die datum is benoemd in de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving, bezoldigd naar schaal 6P, trede 3 (het rechtspositiebesluit).
Op 22 maart 2016 heeft appellant op grond van artikel 120 van het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (het BRKPNA) bij de Minister van Justitie van Curaçao (de Minister) daartegen een bezwaarschrift (het administratief beroep) ingediend.
Op 18 mei 2016 heeft appellant bij het GAz een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering een beschikking te nemen op het administratief beroep.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het GAz appellant in zowel het administratief beroep, aangemerkt als doorgezonden bezwaar tegen het rechtspositiebesluit, als het bezwaar tegen de weigering te beslissen op het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2020. Appellant was daar aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAr oordeelt over beschikkingen, handelingen en weigeringen (om te beschikken of te handelen) ten aanzien van ambtenaren door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, bij uitsluiting in eerste aanleg het GAz en in hoger beroep de Raad.
Op grond van artikel 35, eerste lid, kan een ambtenaar een bezwaarschrift indienen tegen beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen). Op grond van het vijfde lid kan, indien tegen beschikkingen, handelingen of weigeringen administratief beroep bestaat, het in het eerste lid bedoelde bezwaarschrift alleen worden gericht tegen de in beroep genomen beslissingen.
Op grond van artikel 41, eerste lid, dient een bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is genomen. Op grond van het derde lid wordt een te laat ingediend bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaard indien klager ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.1
Op grond van artikel 120 van het BRKPNA kan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak binnen zes weken nadat hij van de beslissing inzake de vaststelling van een bezoldiging of de toekenning van een verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning als bedoeld in hoofdstuk III (lees: II), paragraaf 4 (getiteld “Bezoldiging, vergoedingen en toelagen”), dan wel inzake de weigering hem een dergelijke verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning toe te kennen in kennis is gesteld of nadat hij geacht kan worden op een nader wijze daarmee bekend te zijn door de indiening van een met redenen omkleed bezwaarschrift.
Op grond van artikel 121, derde lid, is de beschikking op het bezwaar een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de RAr. Indien met deze beslissing niet of niet geheel aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, wordt in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens vermeld, dat bij het GAz in beroep kan worden gekomen en de termijn waarbinnen dat dient te geschieden.
2. In appel is uitsluitend in geschil of het GAz het administratief beroep, aangemerkt als (doorgezonden) bezwaar tegen het rechtspositiebesluit, inhoudelijk had dienen te behandelen, in plaats van dat wegens termijnoverschrijding bij de aangevallen uitspraak niet‑ontvankelijk te verklaren. De Raad merkt daarbij op dat blijkens rechtsoverweging 2.1 van de aangevallen uitspraak het GAz heeft onderkend dat de Regering van Curaçao als verweerder daarbij diende te worden aangewezen en niet de Minister. Dat dit niet in de kop van de aangevallen uitspraak staat vermeld, betreft een kennelijke misslag die hierbij als hersteld kan gelden.
3. De Raad stelt ambtshalve voorop dat slechts bij landsverordening in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de RAr administratief beroep kan worden opengesteld. Is dat bij landsverordening uitdrukkelijk geregeld, dan kan op grond van artikel 35, vijfde lid, van de RAr het GAz eerst worden geadieerd ter zake van de beslissing van het bevoegd gezag op het administratief beroep.
3.1
De Raad stelt thans vast dat de artikelen 120 en 121 van het BRKPNA niet hun grondslag vinden in een landsverordening waarbij het bij die artikelen voorziene administratief beroep uitdrukkelijk is geregeld. Het bij die artikelen bepaalde is dan ook wegens strijd met artikel 3, eerste lid, van de RAr onverbindend te achten en artikel 35, vijfde lid van de RAr is aldus niet toepasselijk.
4. Vervolgens stelt de Raad vast dat het rechtspositiebesluit, waaraan een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, als grondslag vermeldt het in hoofdstuk II, paragraaf 4 geplaatste artikel 15, eerste lid, van het BRKPNA. Appellant kon dan ook, uitgaande van de rechtsgeldigheid van de artikelen 120 en 121 van het BRKPNA, menen dat hij daartegen administratief beroep bij geïntimeerde moest instellen, voordat hij het GAz kon adieren. Die weg heeft hij gevolgd binnen de daarvoor op grond van artikel 120, eerste lid, geldende termijn van zes weken. Dat hij het administratief beroep ter attentie van de Minister had gezonden, doet er, gegeven de doorzendplicht, niet aan af dat dit geacht moet worden tijdig bij de geïntimeerde te zijn ingediend.
5. In het voorgaande vindt de Raad aanleiding om te oordelen dat het GAz bij de aangevallen uitspraak ten onrechte het administratief beroep, aangemerkt als doorgezonden bezwaar tegen het rechtspositiebesluit, niet‑ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verontschuldigbare termijn overschrijding.
Gebleken is immers dat appellant de wil heeft gehad een rechtsmiddel in te stellen tegen het rechtspositiebesluit, terwijl hij mocht menen dat hij de daartoe geëigende weg, die immers door de overheid bij algemeen verbindend voorschrift was opengesteld, volgde. Dat thans door de Raad wordt geoordeeld dat die weg rechtens onbegaanbaar is, kan appellant niet zonder in strijd te komen met het rechtszekerheidsbeginsel worden tegengeworpen. De in die zin door geïntimeerde naar voren gebrachte weren verwerpt de Raad dan ook. Dat appellant volgens geïntimeerde beter moest weten, omdat hij de plaatsingsprocedure als geregeld bij het Convenant Reorganisatie KPC had gevolgd, en uit het Convenant zou volgen dat tegen het rechtspositiebesluit direct beroep bij het GAz openstaat, volgt de Raad niet, reeds omdat het Convenant geen algemeen verbindend voorschrift is. De Raad volstaat hier verder met te verwijzen naar zijn uitspraak van 3 februari 2020 in de zaak met nummer CUR2017H00011, in het bijzonder rechtsoverweging 3.
6. Desgevraagd hebben partijen ter zitting eenparig verklaard de Raad geen toestemming te willen geven voorbij te gaan aan het bepaalde in artikel 127, eerste lid, van de RAr, op grond waarvan de Raad, indien hij anders dan het GAz een bezwaar wel ontvankelijk acht, de zaak voor inhoudelijke behandeling moet terugwijzen naar het GAz.
7. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad acht het administratief beroep, aangemerkt als bezwaar tegen het rechtspositiebesluit, ontvankelijk en wijst met toepassing van artikel 127, eerste lid, van de RAr de zaak voor inhoudelijke behandeling terug naar het GAz.
8. De Raad ziet aanleiding om het Land Curaçao met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen tot betaling aan appellant van zijn proceskosten in bezwaar en hoger beroep ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als na te melden.

Beslissing

De Raad:
-
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet administratief beroep aangemerkt als bezwaar tegen het rechtspositiebesluit
ontvankelijk;
-
wijstde zaak
terugnaar het GAz om dit bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen;
-
veroordeelthet Land Curaçao tot betaling van de proceskosten van appellant in bezwaar en hoger beroep tot een bedrag van in totaal NAf 2.800 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden).
Aldus gegeven door mrs. Haan, voorzitter, en Hoefdraad en Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 in tegenwoordigheid van mr. Loef, griffier.