ECLI:NL:ORBAACM:2020:30

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
CUR2019H00160
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens strafrechtelijke veroordeling en de gevolgen voor salaris en procesbelang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellant was werkzaam als Senior Operator bij het ministerie van Justitie en werd per 1 april 2018 ontslagen op basis van een landsbesluit, dat verband hield met een strafrechtelijke veroordeling. Appellant maakte bezwaar tegen het ontslagbesluit, maar het Gerecht verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk voor een deel en gegrond voor het ontslag, waarbij het ontslagbesluit nietig werd verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de nietigverklaring ten onrechte voor gedekt was verklaard, omdat de strafrechtelijke veroordeling ten tijde van het ontslag nog niet onherroepelijk was.

De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep behandeld op 3 december 2020. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en ook de vertegenwoordiger van de Regering van Curaçao was aanwezig. De Raad overwoog dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen kennis had kunnen nemen van het landsbesluit dat zijn schorsing en de inhouding van zijn salaris regelde. De Raad concludeerde dat de inhouding van het salaris in rechte vaststond en dat appellant geen procesbelang had bij het opschuiven van de datum van zijn ontslag. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak op het hoger beroep van

[appellant],

wonende te Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van
4 april 2019, CUR201801984 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
gemachtigde: mr. O.D. Lodowica, advocaat
tegen

de Regering van Curaçao

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat

Procesverloop

Bij landsbesluit van 26 maart 2018 (ontslagbesluit) heeft geïntimeerde appellant met ingang van 1 april 2018 ontslagen als Senior Operator bij het ministerie van Justitie, ter beschikking gesteld van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied, met toepassing van artikel 103 lid 1 sub d juncto lid 2 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht.
Op 20 juni 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de inhouding van het loon van appellant vanaf mei 2016 en het bezwaar voor zover gericht tegen het ontslagbesluit gegrond verklaard, het ontslagbesluit nietig verklaard en de nietigheid voor gedekt verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant op 3 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat het Gerecht de nietigverklaring van het ontslag ten onrechte voor gedekt heeft verklaard, omdat ten tijde van het ontslag de daaraan ten grondslag gelegde strafrechtelijke veroordeling nog niet onherroepelijk was en het moment van ontslag ook consequenties heeft voor de doorbetaling van zijn salaris.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 3 december 2020. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van het landsbesluit van 4 maart 2016 waarbij hij in zijn ambt is geschorst met ingang van 25 november 2015 en zijn loon is ingehouden. Uit een verklaring van het Hoofd Personeelszaken van de Kustwacht van 26 november 2020 blijkt dat het landsbesluit door medewerkers van het Maritieme steunpunt is afgegeven bij het SDKK, alwaar appellant destijds verbleef. Verder blijkt uit een verklaring van de vader van appellant van 2 december 2020 dat appellant zijn vader had verzocht na te gaan waarom zijn salaris over april 2016 niet was gestort. De vader verklaart in de tweede helft van de maand mei 2016 een kopie van het landsbesluit te hebben verkregen. Appellant heeft derhalve in mei 2016 kennis kunnen nemen van het landsbesluit van 4 maart 2016. Bovendien had hij, zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, nadat hem in mei 2016 duidelijk was geworden dat zijn salaris (opnieuw) niet was uitbetaald, daartegen tijdig bezwaar kunnen maken.
1.2.
Uit het voorgaande volgt dat de (volledige) inhouding van het salaris in rechte is komen vast te staan. In het licht hiervan heeft het Gerecht terecht de nietigheid van het ontslag van appellant wegens de nog niet onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling ten tijde van zijn ontslag voor gedekt kunnen verklaren. Appellant heeft immers geen procesbelang bij het opschuiven van de datum van zijn ontslag naar 8 januari 2019, de datum waarop de Hoge Raad uitspraak deed op zijn beroep in cassatie en zijn strafrechtelijke veroordeling onherroepelijk werd. Deze verschuiving maakt niet dat ook het besluit tot schorsing en inhouding van salaris verandering ondergaat, nu dat besluit reeds onherroepelijk was.
1.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op wat in 1.2 is overwogen met verbetering van gronden, wordt bevestigd.
2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.