ECLI:NL:ORBAACM:2020:21

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
AUA2017H00030
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinaire straf van ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken is aangesproken op zijn gedrag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, was werkzaam bij een overheidsdienst en werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het geven van advies aan een derde, die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek, en het achterhouden van boetes om deze derde een langere betalingstermijn te geven. De disciplinaire straf van ontslag werd opgelegd op basis van een landsbesluit, waarbij het Gerecht in Ambtenarenzaken het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde.

De Raad heeft de zaak op 22 januari 2020 behandeld, waarbij de appellant niet aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich niet integer heeft gedragen door vertrouwelijke informatie te delen en dat hij het vertrouwen dat in hem gesteld werd, ernstig heeft beschaamd. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat hij zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden, verworpen. De Raad concludeert dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het plichtsverzuim de opgelegde sanctie rechtvaardigt, ondanks het tijdsverloop tussen de feiten en de sanctie.

De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en ziet geen reden voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 10 februari 2020
Zaaknummer: AUA2017H00030

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 6 maart 2017, zaaknummer GAZA 1960 van 2016, in het geding tussen:
appellant
en
[geintimeerde],
geïntimeerde,
gemachtigde: mw. mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij [dienst 1].

Procesverloop

Bij [landsbesluit 1] (landsbesluit) is appellant met toepassing van artikel 83, eerste lid, onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, althans met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma eervol ontslag verleend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2020, waar appellant niet is verschenen. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant was ten tijde in geding ambtenaar bij de [Dienst 2] . Bij een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf [Bedrijf 1] over valsheid in geschriften bij de invoer van vleesproducten zijn bevindingen gedaan over onrechtmatige praktijken en diensten door appellant. In augustus 2015 is de directeur van het [Dienst 3] van die onderzoeksbevindingen op de hoogte gesteld. Appellant, aan wie vervolgens de toegang tot de dienst is ontzegd en geschorst is, is hierover gehoord.
1.3.
Geïntimeerde heeft appellant onder meer verweten dat hij tegen betaling aan een derde - de verdachte in genoemd strafrechtelijk onderzoek - advies heeft gegeven over douane technische aspecten, dat hij aan die derde gegevens heeft verstrekt waarover hij, appellant, uit hoofde van zijn functie de beschikking had en dat hij aan die derde opgelegde boetes heeft ‘achtergehouden’ om hiermee die derde een langere betalingstermijn te faciliteren.
1.4.
Geïntimeerde heeft dit gedrag als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Appellant heeft hierdoor het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate beschaamd, en zich met name door voor zijn ‘diensten’ geld te vragen, niet integer betoond.
1.5.
Appellant heeft zich daartegen in een schriftelijke verantwoording verweerd.
1.6.
Bij het landsbesluit is dit verweer niet overtuigend geacht en is appellant primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd en subsidiair ontslag verleend wegens functionele ongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het bezwaar van appellant tegen het landsbesluit ongegrond verklaard.
2.1.
Daartoe is overwogen dat het geconstateerde plichtsverzuim de opgelegde sanctie van ontslag rechtvaardigt. Het langdurige tijdsverloop tussen het plichtsverzuim en de oplegging van de sanctie maakt dit oordeel niet anders. Daarbij heeft het Gerecht in aanmerking genomen dat appellants dienstleiding pas in augustus 2015 van de onderzoeksbevindingen op de hoogte is geraakt. Het tijdsverloop levert geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel op, terwijl appellant door het tijdsverloop niet belemmerd is geweest zich in voldoende mate te verweren.
2.2.
Verder heeft het Gerecht overwogen dat appellant zich er ten onrechte over beklaagt dat in het landsbesluit niet wordt ingegaan op de door appellant geschreven verantwoording. Het landsbesluit bevat immers in zijn overwegingen een inhoudelijke reactie daarop.
3. Appellant kan zich met die uitspraak niet verenigen.
3.1.
Hij is van opvatting dat ten onrechte is overwogen dat hij aan een derde (de verdachte in eerder vermeld strafrechtelijk onderzoek) gegevens heeft verstrekt waarover hij uit hoofde van zijn functie de beschikking had. Hij heeft gesteld dat hij zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden omdat de derde aan wie hij gegevens tegen betaling heeft verstrekt, die gegevens ook op andere wijze kon verkrijgen.
3.2.
Appellant acht het oordeel van het Gerecht dat het tijdelijk achterhouden van boetes en het faciliteren van een langere betalingstermijn als ernstig plichtsverzuim aangemerkt kan worden, onjuist. Het achterhouden van boetes is volgens appellant dagelijkse praktijk.
3.3.
Tot slot heeft het Gerecht ten onrechte overwogen, aldus appellant, dat geïntimeerde door de lange duur van de procedure niet in strijd heeft gehandeld met de rechtszekerheid.
4. Geïntimeerde is van opvatting dat het Gerecht een juiste uitspraak heeft gedaan.
4.1.
Met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven grond heeft geïntimeerde naar voren gebracht dat appellant uit hoofde van zijn ambt de gegevens uit de strafrechtelijke stukken heeft verkregen en dat appellant niet alleen de verdachte om geld heeft gevraagd, maar ook de verdachte geïnstrueerd heeft hoe te handelen tijdens het onderzoek. Het is zonder meer duidelijk dat appellant de geheimhoudingsplicht van artikel 62 Lma geschonden heeft.
4.2.
Geïntimeerde betwist ten stelligste de onder 3.2 weergegeven stelling van appellant betreffende de dagelijkse praktijk. De werkwijze betreffende boetes geeft geen ruimte om een langere betalingstermijn te faciliteren. Er gelden standaard in acht te nemen termijnen. Door die niet te hanteren heeft appellant zich niet gehouden de plichten die uit zijn ambt voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen.
4.3.
Met betrekking tot de derde grond zoals weergegeven onder 3.3 heeft geïntimeerde (opnieuw) duidelijk gemaakt dat hij de onderzoeksbevindingen pas van het Openbaar Ministerie ontvangen heeft nadat de strafzaak was afgerond. Daarna heeft geïntimeerde binnen zes maanden de disciplinaire straf opgelegd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Hij volgt de door het Gerecht aanvaarde stelling van geïntimeerde dat deze binnen een redelijke termijn nadat hij kennis had gekregen van de hier relevante feiten actie heeft ondernomen en het landsbesluit heeft genomen. De Raad heeft in hetgeen appellant daaromtrent in zijn beroepschrift heeft gesteld niet kunnen vaststellen dat geïntimeerde eerder van de feiten op de hoogte was of had behoren te zijn. Het komt de Raad ook niet aannemelijk voor dat geïntimeerde gewacht zou hebben met het treffen van rechtspositionele maatregelen wanneer hij eerder van de feiten op de hoogte was geweest.
5.2.
De Raad deelt ook op basis van de gedingstukken, waaronder in het bijzonder de processen-verbaal van de Landsrecherche, de vaststelling door het Gerecht dat appellant (tegen betaling) aan een verdachte in een strafrechtelijk onderzoek gegevens heeft verstrekt waarover hij, appellant, uit hoofde van zijn ambtelijke functie de beschikking had. Terecht is dat gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim.
5.3.
De gedingstukken laten er verder geen twijfel over bestaan dat appellant ook de overige aan hem verweten diensten heeft geleverd. Het is voor Raad buiten twijfel dat het achterhouden van boetes en het faciliteren van een langere betalingstermijn in strijd was met de voorgeschreven werkwijze en als ernstig plichtsverzuim moet worden aangemerkt.
5.4.
Het Gerecht heeft dan ook op goede gronden het aan appellant opgelegde strafontslag in stand gelaten.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.